Uitspraak
wonende te [woonplaats],
1.Het geding
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
24 februari 2017.
Hoge Raad
In deze zaak heeft verzoeker op 10 december 2016 een verzoek tot cassatie ingediend bij de Hoge Raad. De Advocaat-Generaal G.R.B. van Peursem heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van verzoeker in zijn cassatieberoep, omdat het verzoekschrift niet was ondertekend door een advocaat bij de Hoge Raad. Verzoeker heeft op 11 januari 2017 gereageerd op deze conclusie, maar deze reactie is niet door een advocaat aan de Hoge Raad toegestuurd, waardoor de Hoge Raad deze niet in overweging kan nemen.
De Hoge Raad heeft vervolgens de ontvankelijkheid van het beroep beoordeeld. Het verzoekschrift voldeed niet aan de eisen van artikel 426a lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), omdat het niet was ondertekend door een advocaat bij de Hoge Raad. Verzoeker had de mogelijkheid om het verzoekschrift binnen twee weken opnieuw in te dienen, maar heeft van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt. Dit leidde tot de conclusie dat verzoeker niet-ontvankelijk moest worden verklaard in zijn cassatieberoep.
Op 24 februari 2017 heeft de Hoge Raad in het openbaar uitspraak gedaan en verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn cassatieberoep. De uitspraak is gedaan door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, T.H. Tanja-van den Broek, C.E. du Perron, en is openbaar uitgesproken door raadsheer G. de Groot.