ECLI:NL:HR:2017:3119

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 december 2017
Publicatiedatum
12 december 2017
Zaaknummer
15/05962
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Partiële vernietiging van een stempelvonnis en vrijspraak van de verdachte in een strafzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 december 2017 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag. De verdachte was in eerste aanleg door de Kinderrechter in de Rechtbank Rotterdam veroordeeld tot een werkstraf van 90 uren, maar was ook vrijgesproken van bepaalde feiten. Het Hof had echter ten onrechte beraadslaagd over een feit waarvoor de verdachte was vrijgesproken, en de Hoge Raad heeft geoordeeld dat het Hof het stempelvonnis op grond van artikel 378a, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering had moeten negeren. De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak van het Hof gedeeltelijk vernietigd en vastgesteld dat de verdachte vrijgesproken is van het feit dat onder parketnummer 10-140012-14 onder 1 was ten laste gelegd. De Hoge Raad heeft ook opgemerkt dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden, maar heeft geen rechtsgevolgen aan deze overschrijding verbonden. De uitspraak van de Hoge Raad bevestigt de noodzaak voor zorgvuldige behandeling van strafzaken, vooral in het licht van de rechten van de verdachte.

Uitspraak

12 december 2017
Strafkamer
nr. S 15/05962 J
SG/CeH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 17 december 2015, nummer 22/004070-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1996.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J.Y. Taekema, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot (1) vernietiging van de bestreden uitspraak voor zover het Hof daarbij heeft bepaald "ten aanzien van de door de rechtbank opgelegde straf voor het bij parketnummer10-140012-14 onder 1 bewezen verklaarde dat de verdachte schuldig zal worden verklaard zonder oplegging van straf", (2) vaststelling dat de verdachte bij vonnis van de Kinderrechter in de Rechtbank Rotterdam van 9 september 2014, zoals dat is aangetekend in het op de voet van art. 378, tweede lid onder c, Sv opgemaakte proces-verbaal van de terechtzitting, is vrijgesproken van het in de zaak met parketnummer 10-140012-14 onder 1 tenlastegelegde feit, (3) vernietiging van de bestreden uitspraak voor wat betreft de opgelegde straf, tot vermindering van de opgelegde werkstraf wegens de inbreuk op het in art. 6, eerste lid, EVRM gegarandeerde recht om binnen een redelijke termijn te worden berecht, en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Procesverloop

Bij de stukken van het geding bevinden zich:
(i) een inleidende dagvaarding met parketnummer 10-116872-14 waarin is tenlastegelegd - kort gezegd - (feit 1) aanwezig hebben van 57 pillen MDMA en/of MMDA en (feit 2) aanwezig hebben van een zogenaamde XTC pil;
(ii) een inleidende dagvaarding met parketnummer 10-140012-14 waarin is tenlastegelegd - kort gezegd - (feit 1) mishandeling en (feit 2) bedreiging;
(iii) een inleidende dagvaarding met parketnummer 10-058334-14 waarin is tenlastegelegd heling.
(iv) een aantekening mondeling vonnis van de Kinderrechter in de Rechtbank Rotterdam onder meer inhoudende:
"KWALIFICATIE:
T.a.v. 10-116872-14 feit 1: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
T.a.v. 10-116872-14 feit 2: opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod
T.a.v. 10-140012-14 feit 1: mishandeling, begaan tegen zijn (stief)vader tot wie hij in familierechtelijke betrekking staat
GEPLEEGD:
T.a.v. 10-116872-14 feit 1, feit 2: 25 mei 2014
T.a.v. 10-140012-14 feit 1: 30 juni 2014
(...)
BESLISSING:
T.a.v. 10-140012-14 feit 2, 10-058334-14 feit 1:
Vrijspraak
T.a.v. 10-116872-14 feit 1, feit 2, 10-140012-14 feit 1:
Een werkstraf voor de duur van 90 uren subsidiair 45 dagen hechtenis waarvan 60 uren subsidiair 30 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
(...)"
(v) een akte instellen hoger beroep, onder meer inhoudende:
"Parketnummer 10-116872-14
Op 23 september 2014 kwam ter griffie van deze rechtbank (...) mr. A.H.J. Strak advocaat te Rotterdam die verklaarde (...) hoger beroep in te stellen tegen het eindvonnis, door de kinderrechter in deze rechtbank locatie Rotterdam, op 09 september 2014 gewezen."
(vi) een proces-verbaal van de terechtzitting van 9 september 2014 met daarin een aantekening van het mondeling vonnis van de Kinderrechter in de Rechtbank Rotterdam, onder meer inhoudende:
"Parketnummer 10/116872-14
(...)
De zaak wordt gevoegd behandeld met de strafzaken tegen de verdachte met parketnummers 10/140012-14 en 10/058334-14. Nu de verdachte van de onder die parketnummers tenlastegelegde feiten is vrijgesproken en enkel beroep is ingesteld tegen het onder parketnummer 10/116872-14 ten laste gelegde feit, geeft dit proces-verbaal slechts weer hetgeen in de behandeling van die strafzaak tegen de verdachte is voorgevallen.
(...)
Aantekening van het mondeling vonnis
Inhoud van de tenlastelegging met parketnummer: 10/116872-14
(...)
1) (...);
2) (...);
(...)
Bewezenverklaring
1. (...);
2. (...);
(...)
Strafoplegging
Taakstraf voor de duur van 90 (negentig) uren (...)
met bevel dat van deze taakstraf een gedeelte, groot 60 (zestig) uren niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt gelast, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd, die hierbij wordt gesteld op 2 jaar, na te melden voorwaarden overtreedt.
(...)
Bijkomende beslissing(en)
Niet bewezen wordt geacht hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken."
(vii) het bestreden arrest, onder meer inhoudende:
"Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte blijkens het stempelvonnis van de kinderrechter in de rechtbank te Rotterdam d.d. 9 september 2014 ter zake van het bij parketnummer 10-140012-14 onder 2 en bij parketnummer 10- 058334-14 ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het bij parketnummer 10-140012-14 onder 1 en bij parketnummer 10-116872-14 onder 1 en 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 90 uren subsidiair 45 dagen hechtenis waarvan 60 uren subsidiair 30 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht.
Uit het uitgewerkte vonnis van diezelfde kinderrechter dat zich in het dossier bevindt, blijkt slechts van een veroordeling voor de feiten ten laste gelegd bij parketnummer 10-116872-14 tot eenzelfde straf als genoemd in het stempelvonnis, te weten een taakstraf voor de duur van 90 uren subsidiair 45 dagen hechtenis waarvan 60 uren subsidiair 30 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Blijkens de akte rechtsmiddel d.d. 23 september 2014 is namens de verdachte beperkt appel ingesteld tegen de feiten met parketnummer 10-116872-14.
Het hof gaat zekerheidshalve uit van de juistheid het stempelvonnis d.d. 9 september 2014, waarin de verdachte zowel is veroordeeld voor zowel het bij parketnummer 10-140012-14 onder 1 ten laste gelegde als het bij parketnummer 10-116872-14 onder 1 en 2 ten laste gelegde.
Het voorgaande brengt mee, dat het hof - nu in eerste aanleg ter zake van de bij parketnummer 10-140012-14 onder 1 ten laste gelegde en bij parketnummer 10-116872-14 onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten één hoofdstraf is uitgesproken - op grond van artikel 423, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering alsnog een hoofdstraf voor het in eerste aanleg bij parketnummer 10-140012-14 onder 1 bewezen verklaarde zal bepalen.
(...)
Strafbepaling ex artikel 423 lid 4 van het Wetboek van Strafvordering
Nu in eerste aanleg ter zake van het bij parketnummer 10-140012-14 onder 1 ten laste gelegde en bij parketnummer 10-116872-14 onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten één hoofdstraf is uitgesproken, zal het hof op grond van artikel 423, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering een hoofdstraf voor het in eerste aanleg bij parketnummer 10-140012-14 onder 1 bewezen verklaarde, gekwalificeerd als:
Mishandeling, begaan tegen zijn (stief)vader tot wie hij in familierechtelijke betrekking staat, bepalen.
Gelet op de aard en ernst van het in eerste aanleg bewezen- en strafbaar verklaarde feit bij parketnummer 10-140012-14 onder 1, zal het hof ten aanzien van dat feit de verdachte schuldig verklaren zonder oplegging van straf.
(...)
Beslissing
Het hof:
Bepaalt ten aanzien van de door de rechtbank opgelegde straf voor het bij parketnummer 10-140012-14 onder 1 bewezen verklaarde dat de verdachte schuldig zal worden verklaard zonder oplegging van straf.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
(...)
Veroordeelt de verdachte tot een werkstraf voor de duur van 90 (negentig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 45 (vijfenveertig) dagen jeugddetentie.
Bepaalt dat een gedeelte van de werkstraf, groot 60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 30 (dertig) dagen jeugddetentie, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt."

3.Beoordeling van het middel

3.1.
Het middel klaagt dat het Hof door op de voet van art. 423, vierde lid, Sv de straf te bepalen ter zake van het in de zaak met parketnummer 10-140012-14 onder 1 tenlastegelegde feit, heeft miskend dat de verdachte in eerste aanleg van dat feit was vrijgesproken.
3.2.
De voor de beoordeling van het middel van belang zijnde wettelijke bepalingen luiden:
- art. 378, eerste en tweede lid, Sv:
"1. De politierechter geeft na de sluiting van het onderzoek ter terechtzitting hetzij onmiddellijk hetzij diezelfde dag op een door hem bij de sluiting van het onderzoek te bepalen uur mondeling vonnis.
2. Het vonnis wordt in het proces-verbaal van de terechtzitting aangetekend op de wijze door onze Minister van Veiligheid en Justitie te bepalen
(...)
c. indien een gewoon rechtsmiddel tegen het vonnis is aangewend, (...)"
- art. 378a, eerste en vijfde lid, Sv:
"1. Behoudens het bepaalde in artikel 378, tweede lid, (...) blijft het opmaken van een proces-verbaal der terechtzitting achterwege en wordt de uitspraak binnen tweemaal vier en twintig uur op een aan het dubbel van de dagvaarding te hechten stuk aangetekend. De aantekening wordt door de politierechter gewaarmerkt.
5. Wordt alsnog aan artikel 378, tweede lid, onder b of c, toepassing gegeven, dan komt de in de vorige leden van dit artikel bedoelde aantekening te vervallen. De griffier haalt alsdan de aantekening door."
- art. 499 Sv:
"1. Op het rechtsgeding voor de kinderrechter zijn de Vijfde Titel en de Zesde Titel van het Tweede Boek van overeenkomstige toepassing (...).
2. De artikelen (...) 376 tot en met 381 zijn van overeenkomstige toepassing (...)"
- art. 423, vierde lid, Sv:
"Indien bij samenloop van meerdere feiten ééne hoofdstraf is uitgesproken en het hooger beroep slechts ingesteld is ten aanzien van een of meer dier feiten, wordt, in geval van vernietiging ten aanzien van de straf, bij het arrest de straf voor het andere feit of de andere feiten bepaald."
3.3. '
s Hofs oordeel komt hierop neer dat gelet op de onder
2 sub (iv) weergegeven aantekening van het mondeling vonnis als bedoeld in art. 378a, eerste lid, Sv – een zogeheten stempelvonnis – de verdachte in eerste aanleg is veroordeeld voor onder meer feit 1 in de zaak met parketnummer 10-140012-14 en dat, nu dit feit gelet op de uit de appelakte blijkende beperking niet aan het oordeel van het Hof was onderworpen, op de voet van art. 423, vierde lid, Sv de straf voor dat feit diende te worden vastgesteld. Aldus heeft het Hof miskend dat genoemd stempelvonnis op grond van art. 378a, vijfde lid, Sv is vervallen ten gevolge van het aantekenen van het mondeling vonnis in het proces-verbaal van de terechtzitting en dat het onder 2 sub (vi) vermelde vonnis van de Kinderrechter inhoudt dat de verdachte is vrijgesproken van het in de zaak met parketnummer 10-140012-14 tenlastegelegde. Bijgevolg heeft het Hof ten onrechte beraadslaagd en beslist over het in de zaak met parketnummer 10-140012-14 onder 1 tenlastegelegde en de verdachte te dier zake schuldig verklaard zonder oplegging van straf.
3.4.
Het middel is terecht voorgesteld.
4. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
Op de verdachte is het strafrecht voor jeugdigen toegepast. De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer danzestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Gelet op de aan de verdachte opgelegde werkstraf van 90 uren, subsidiair 45 dagen jeugddetentie, waarvan 60 uren, subsidiair 30 dagen jeugddetentie, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en zal de Hoge Raad met dat oordeel volstaan.

5.Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

6.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het in de zaak met parketnummer 10-140012-14 onder 1 tenlastegelegde feit;
stelt vast dat de verdachte door de Kinderrechter in de Rechtbank Rotterdam bij vonnis van 9 september 2014 is vrijgesproken van voormeld feit;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers enJ.C.A.M. Claassens, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
12 december 2017.