ECLI:NL:HR:2017:3114

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 december 2017
Publicatiedatum
12 december 2017
Zaaknummer
15/05377
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling door achtervolging met auto op smal fietspad

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 december 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte werd beschuldigd van poging tot zware mishandeling. Het Hof had geoordeeld dat de verdachte een zeer risicovolle situatie had gecreëerd door met zijn auto een drietal jongens op de fiets te achtervolgen op een smal fietspad, waar geen mogelijkheid was om uit te wijken. De verdachte reed met hoge snelheid en te geringe afstand achter de jongens aan, wat leidde tot een situatie waarin een van de jongens viel en door de auto van de verdachte werd geraakt.

De Hoge Raad bevestigde het oordeel van het Hof dat de verdachte zich bewust was van de aanmerkelijke kans dat zijn handelen zou leiden tot zwaar lichamelijk letsel. De verdachte had verklaard dat hij de jongens wilde aanspreken over het stelen van golfballen en had hen achterna gezeten. Het Hof concludeerde dat de verdachte door zijn gedrag de controle over de situatie volledig kwijt was geraakt en dat hij de aanmerkelijke kans op letsel had aanvaard. De Hoge Raad oordeelde dat het oordeel van het Hof niet blijk gaf van een onjuiste rechtsopvatting en dat de cassatiegronden van de verdachte niet konden leiden tot vernietiging van het arrest.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van bestuurders in verkeerssituaties en de gevolgen van roekeloos gedrag, vooral wanneer dit leidt tot gevaarlijke situaties voor kwetsbare verkeersdeelnemers zoals fietsers. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte en bevestigde de eerdere uitspraak van het Hof.

Uitspraak

12 december 2017
Strafkamer
nr. S 15/05377
CB/AGE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 2 september 2015, nummer 21/000119-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1952.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur en aanvullende schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schrifturen zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsvrouwe heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1.
Het middel klaagt ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde feit onder meer dat uit de bewijsvoering niet kan worden afgeleid dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel heeft aanvaard.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat:
"hij op of omstreeks 16 februari 2011 te Hattem, ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om aan [betrokkene 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, opzettelijk
- als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) [betrokkene 1] (welke op een fiets op korte afstand voor hem uitreed) op korte afstand is gevolgd en is blijven volgen, en
- (vervolgens) over een fietspad op korte afstand achter [betrokkene 1] aan is blijven rijden, en
- ten gevolge waarvan [betrokkene 1] ten val is gekomen, en
- (vervolgens) over de fiets van [betrokkene 1] is gereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als de verklaring van [betrokkene 1] , geboren op [geboortedatum] 1995(pag. 28-30):
We zijn alle drie over het hek geklommen om balletjes te pakken. (...) Opeens hoorden we vanaf dat terrein in de verte iemand schreeuwen. (...) We zijn toen op de fiets gestapt. (...) Ik zag toen ik op die kruising naar rechts keek, dat er in de verte een auto vanaf het golfterrein de weg op reed. Ik zag die auto in onze richting komen. Ik zag dat deze auto snel in onze richting kwam. Omdat ik dacht dat dit iemand van die golfclub zou zijn, ben ik met mijn vrienden direct over het bruggetje linksaf een fietspad op gereden. Normaal zit daar een paal in zodat auto's daar niet verder kunnen. Deze paal was eruit. (...) [betrokkene 2] fietste op dat fietspad voorop. Ik fietste links van [betrokkene 3] . We fietsten snel, omdat die man achter ons aan zat. Ik heb daarna niet meer achterom gekeken. Ik hoorde, toen we op dat fietspad reden, drie keer toeteren achter me. Ik hoorde ook een auto. (...) Ik kwam ten val rechts van mijn fiets op dat fietspad. Ik hoorde toen dat de motor van die auto opeens veel toeren maakte. Ik zag vervolgens dat de auto mij voorbij reed. (...) Kort daarop stopte de bestuurder. (...) Ik zag dat de bestuurder uit de auto stapte. (...) Hij begon te schreeuwen dat hij de balletjes terug wilde hebben. (...) De balletjes die ik had gepakt waren door de val uit mijn zak gerold en lagen over de grond. Deze heeft die man opgepakt. (...) Ik zei toen op afstand tegen de man of hij wel goed wijs was. Ik riep tegen hem dat ik gewond was aan mijn knie. (...) De man zei toen tegen me, dat hij niet meer had kunnen remmen en excuseerde zich daarvoor. (...) daarna stapte de man in de auto, (...) en verdween. (...) Ik ben gewond geraakt aan mijn linker knie. Ik ben in het Sophia ziekenhuis in Zwolle aan mijn knie behandeld. Ik moet daar nog enkele keren voor terugkomen.
2. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor getuige bij de rechter-commissaris d.d. 21 augustus 2013 - zakelijk weergegeven - als de verklaring van [betrokkene 1] (pag. 1-3):
Wij fietsten links het fietspad op, dat fietspad loopt langs de dijk. Daar staat normaal een paaltje dat stond er nu niet. We zagen dat de auto achter ons aan kwam rijden. [betrokkene 3] fietste voorop. [betrokkene 2] fietste rechts van mij. We hadden in de gaten dat de auto achter ons aankwam. Ik keek om en zag dat de auto vlak achter me zat. Ik keek toen weer voor mij.
3. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor getuige, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als de verklaring van [betrokkene 3] , geboren op [geboortedatum] 1994 (pag. 34-36):
Wij hebben alle drie balletjes (gepakt). Ik heb er een stuk of vijf à zes gepakt en in mijn zak gestoken. Mijn broer en [betrokkene 1] hadden ook ieder een stuk of zes à zeven balletjes. (...) Terwijl wij daar op het terrein waren hoorden wij iemand schreeuwen. Ik bedacht onmiddellijk dat ik moest maken dat ik wegkwam. [betrokkene 1] en mijn broer gingen ook direct weg. Wij zijn teruggerend naar de plek waar onze fietsen stonden. Wij zijn opgestapt en weggefietst in de richting van het kanaal. Wij kwamen toen op de weg richting kanaal. Er is daar een ophaalbrug over het kanaal. Vlak voordat ik op die brug aankwam keek ik achterom en zag ik een auto naderen. Deze reed over de Konijnenburgerweg en kwam in de richting van de brug. Ik zag dat de auto op ongeveer 4 meter van ons af was. (...) Ik kreeg de gedachte dat de man ons wat wilde doen. De bestuurder van de auto was ons aan het opjagen. (...) Op het moment dat wij linksaf sloegen reed [betrokkene 2] voorop. [betrokkene 1] en ik fietsten naast elkaar. [betrokkene 1] fietste links en ik rechts. De auto kwam hard achter ons aan rijden. Plotseling zag ik dat [betrokkene 1] schuin naar de berm links gleed in de richting van het kanaal. Hij lag toen al op de grond. (...) Ik hoorde wel een klap. (...) Ik heb op het moment dat [betrokkene 1] al van de fiets was wel gezien dat de fiets tegen de auto zat. Ik heb gezien dat de auto de fiets (...) meesleepte. Later zag ik dat daardoor het asfalt stuk was en er witte strepen van de fiets van [betrokkene 1] op de weg stonden. (...) De man stapte uit en vroeg om de balletjes. (...) De man zei vervolgens tegen [betrokkene 1] : 'Sorry, ik gleed uit!'. Vervolgens is hij in de auto gestapt en weggereden.
4. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor getuige, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als de verklaring van [betrokkene 2] (pag. 40-42):
Op woensdag 16 februari 2011 (...) ben ik samen met mijn broer [betrokkene 3] en vriend [betrokkene 1] naar de golfbaan gegaan (...). Ik hoorde dat iemand vanuit dat groepje zei: 'he!'. Ik hoorde dat dit een mannenstem was. (...) We zijn toen weggefietst. (...) We fietsten toen iets voor het bruggetje van het kanaal aan het einde van de Hezenbergerweg te Hattem. Ik zag toen dat er een auto van het terrein van de golfbaan aan kwam rijden. Deze auto reed naar ons toe. (...) Op een gegeven moment reed de genoemde auto achter ons. Hij reed hard. Ik hoorde dat hij met hoge snelheid achter ons aan kwam rijden. Wij gingen toen keihard fietsen. Ik wilde het fietspad opslaan achter de Hezenberg. Dus over het bruggetje linksaf. (...) We gingen nog harder fietsen. Ik fietste voorop. [betrokkene 3] en [betrokkene 1] fietsen naast elkaar achter mij. (...) Ik zag dat de auto de fiets meesleepte. [betrokkene 1] lag inmiddels al op het fietspad. Ik denk dat de snelheid van de auto op het moment van het aanraken van de fiets zo'n 40 à 50 kilometer per uur was. (...) Ik zag dat de auto de fiets ongeveer 10 meter heeft meegesleept. De auto stopte niet. Hij reed over de fiets van [betrokkene 1] . (...) Ik zag dat de bestuurder uitstapte. (...) Ik hoorde dat die man tegen [betrokkene 1] zei: 'Ik wil die balletjes terug!'. (...) Ik zag dat de man ze van ons aanpakte en achter in zijn auto legde. Ik hoorde dat [betrokkene 1] tegen de man zei: 'He, doe eens normaal man!'. Ik hoorde toen dat die man zei: 'Excuus, ik gleed uit!'. Ik zag toen dat de man weer in zijn auto stapte. De man heeft niet naar de fiets van [betrokkene 1] gekeken. Ook heeft hij niet naar eventuele schade aan zijn auto gekeken. Tevens heeft hij niet naar het letsel van [betrokkene 1] gekeken. Ik heb wel gehoord dat [betrokkene 1] tegen die man zei: 'Kijk eens wat je hebt gedaan'. Terwijl hij dit zei wees hij naar zijn knie. Maar de man stapte gewoon in zijn auto. Ik zag dat de man verder reed (...).
5. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor verdachte, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als de verklaring van [verdachte] (pag. 48-51):
Ik ben eigenaar van [A] in [plaats] . (...) Op 16 februari 2011 zag ik een aantal jongens op mijn terrein. Ik zag daar twee jongens onder het hek van mijn terrein doorgaan en ik zag dat die jongens ballen aan het rapen waren. Ik heb gezien dat deze twee jongens onder het hoge hek kropen. Ik riep: "He, wat moet dat." Ik zag de jongens op een afstand van 210 meter.
Ik ben vervolgens in mijn auto gestapt. Ik ben toen in een Renault Espace, kleur beige-grijs, gestapt. (...) Ik ben met die auto in de richting van het sluisje gereden. Ik weet uit ervaring dat we de jongens nog net kunnen treffen voor het sluisje. Mijn medewerkers en ik zijn namelijk een paar keer eerder achter een stel jongens aangereden om de golfballetjes terug te halen en de jongens aan te spreken. (...) Ik reed met de Renault Espace dus in de richting van het sluisje. Ik reed over de Konijnenbergerweg in de richting van Kanaaldijk. Ik zag dat de jongens op een gegeven moment op het sluisje fietsen. (...) Ik zag dat de jongens linksaf sloegen, het fietspad op. Ik ben toen met mijn auto over het bruggetje gereden en linksaf geslagen, het fietspad op, achter die jongens aan. Hierna gingen ze sneller fietsen. Ik weet dat ik niet op het fietspad mocht komen met mijn auto. (...) De jongens hadden wel door dat ik ze achterna zat. Ik zag dat de jongens harder gingen fietsen. (...) Toen ik ongeveer 1,5 tot 2 meter achter die jongens reed, zag ik dat die twee jongens tegen elkaar botsten. Ik reed toen al een tijdje achter hen. Ik denk dat het ongeveer 100 meter is geweest. Ik zag dat de jongens die naast elkaar reden elkaar raakten en ten val kwamen. Ik probeerde ze te ontwijken. Ik heb geremd en ik heb naar links gestuurd. Ik zag namelijk dat de jongens naar rechts vielen. Ik was even bang dat ik het kanaal in zou rijden. Ik was over de fiets van de jongen die links fietste gereden. Deze bleef onder mijn auto vastzitten. Ik kon niet meteen stilstaan en heb die fiets een aantal meters meegesleept onder mijn auto.
6. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal verkeersongeval analyse d.d. 16 maart 2011, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (pag. 6-20):
Het incident vond plaats op een onverplicht fietspad. De bestuurder van de Renault reed over het Opbroeksepad te Hattem, komende uit de richting van de Konijnenbergerweg. Het Opbroeksepad is door borden G13 bijlage 1 RVV 1990 aangeduid als onverplicht fietspad.
Op het fietspad zagen wij een krasspoor van ongeveer 10 meter. De krassen zijn ontstaan doordat de fiets al liggend door de Renault werd voortgeduwd. De Renault is over de liggende fiets heengereden. Wij zagen dat de fiets rondom schade had.(...) Het onverplichte fietspad had een breedte van 1,7 meter.
Dit proces-verbaal bevat diverse foto's van de situatie ter plaatse. Daarop neemt het hof - onder meer - waar dat het fietspad werd geflankeerd door - vanuit de rijrichting van de jongens gezien - links, na een smalle grasberm, het Apeldoorns Kanaal en rechts, eveneens na een smalle grasberm, een (oplopend) talud/dijk.
7. De verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting van de rechtbank d.d. 17 december 2013, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven -:
Ik heb al vaak de politie gebeld vanwege gestolen golfballetjes en nu wilde ik in gesprek en ik wilde de golfballetjes terug. Ik schatte in dat de jongens zo'n 14-16 jaar oud waren."
2.2.3.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewijsvoering - voor zover voor de beoordeling van het middel van belang - voorts het volgende overwogen:
"Naar het oordeel van het hof heeft verdachte een zeer risicovolle situatie in het leven geroepen. Hij deed dit door met zijn auto relatief dicht achter een drietal hard fietsende jongens aan te rijden, op een smal fietspad dat voor die jongens noch voor verdachte een reële mogelijkheid bood om uit te wijken. Niet alleen was dit gedrag van verdachte intrinsiek risicovol, het droeg ook nog eens indirect bij aan het ontstaan van een gevaarlijke situatie. De jongens waren immers, schuldbewust na het pikken van de golfballen, op de vlucht voor verdachte door wie zij niet wilden worden gepakt. En door de jongens op de hiervoor beschreven, letterlijk grensoverschrijdende wijze te achtervolgen - verdachte had met zijn auto op dat fietspad immers niks te zoeken - demonstreerde verdachte hoe ver hij wel niet bereid was om te gaan ten einde de jongens, en zijn balletjes, te pakken te krijgen. Naar algemene ervaringsregels, en de verklaringen van de jongens bieden hiervoor ook aanknopingspunten, mag worden verwacht dat zodanig gedrag van verdachte een schrikreactie zo niet paniek bij de jongens teweeg heeft gebracht. Draagt schrik c.q. paniek in het algemeen al niet bij aan de verkeersveiligheid, in dit geval gold dat eens temeer aangezien het gevaar van achteren kwam waardoor de natuurlijke neiging tot herhaaldelijk achterom kijken ontstond. Een actie die onder de gegeven omstandigheden, gedrieën hard fietsend op een smal fietspad, niet alleen onverstandig maar bovenal nauwelijks te onderdrukken en zeer voorspelbaar was. Het gaat dan ook mis, één van de jongens, [betrokkene 1] die links naast één van de broers [betrokkene 2 en 3] fietst, komt met zijn fiets ten val. De mate van gevaarzetting door verdachtes gedrag blijkt vervolgens onmiskenbaar. De jongen valt naar rechts. Verdachte brengt zijn auto niet tijdig tot stilstand, weet zijn auto nog wel links langs de jongen te manoeuvreren, remt, rijdt niettemin op/over de fiets van de jongen waarbij zijn auto ook licht beschadigd raakt en duwt/sleept de fiets nog een meter of tien voort over het fietspad. Uit deze gang van zaken leidt het hof af dat verdachte door een combinatie van - onder de gegeven omstandigheden - té hoge snelheid en té geringe afstand tot de voor hem fietsende jongens, de controle over de door hem welbewust ingezette actie in feite volledig kwijt was. Er was, zogezegd, geen redden meer aan, waarmee - in juridische termen - de poging was voltooid.
Alles afwegend is het hof van oordeel dat verdachte een situatie in het leven heeft geroepen die niet alleen een aanmerkelijke kans in zich borg dat (één van) de jongens met de fiets ten val zou(den) komen, maar ook dat verdachte vervolgens met zijn auto de gevallen jongen(s) zou aan- c.q. overrijden. En waar het antwoord op de vraag of een enkele val met/van de fiets een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel oplevert nog voor discussie vatbaar is, is dat in redelijkheid niet meer aan de orde in geval van verwezenlijking van het tweede scenario.
Met de advocaat-generaal is het hof dan ook van oordeel dat verdachte zich bewust heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat zijn gedragingen zwaar lichamelijk letsel van - in casu - [betrokkene 1] tot gevolg zou hebben.
Ook de vraag of verdachte moet worden geacht deze aanmerkelijke kans te hebben aanvaard, beantwoordt het hof, met de advocaat-generaal en anders dan de raadsman, bevestigend. Die bevestiging vindt haar grond in de eerste plaats in het feit dat verdachte over enige afstand op de hiervoor beschreven wijze achter de jongens aan is blijven rijden. Daar komt bij dat verdachte desgevraagd ter terechtzitting heeft verklaard dat hij voornemens was de jongens op de hiervoor beschreven wijze te blijven volgen tot een, door hem gestelde, verderop gelegen, door bosschages veroorzaakte versmalling van het fietspad. Tot slot duidt ook de handelwijze van verdachte na de valpartij op het feit dat hij kennelijk de mogelijke consequenties van zijn handelwijze op de koop toe had genomen. Die handelwijze duidt op weinig schrik c.q. verraadt grote onverschilligheid. Immers, nadat hij zijn auto tot stilstand had gebracht, vraagt (en krijgt) verdachte zijn golfballen terug, om vervolgens de plaats delict te verlaten en terug te rijden naar de golfbaan, zonder zich verder om de jongens of de door hem overreden fiets te bekommeren. Ofschoon hij erkent te hebben gezien dat [betrokkene 1] verwond was aan zijn knie, heeft hij hulp aangeboden noch ingeschakeld. Ook zijn gegevens heeft hij niet achtergelaten - hij veronderstelde, zo verklaarde hij nadien, dat zij hem wel wisten te vinden.
Van indicaties dat verdachte de hiervoor besproken 'aanmerkelijke kans' niet heeft aanvaard, is het hof niet gebleken. Daarbij verdient opmerking dat het feit dat verdachte bij het innemen van de golfballen een keer het woord "sorry" heeft uitgesproken, niet als zodanige contra-indicatie kan gelden. In de eerste plaats niet, omdat het feitelijke gedrag van verdachte scherp contrasteert met de mogelijk aan het woordje toe te kennen betekenis. In de tweede plaats niet, omdat verdachte, gevraagd naar de bedoeling van zijn "sorry", heeft verklaard dat de uiting ervan berustte op een reflex."
2.3.
Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte een zeer risicovolle situatie in het leven heeft geroepen door, kort gezegd, met zijn auto een drietal op de fiets voor hem uit vluchtende jongens te achtervolgen op een smal fietspad dat geen mogelijkheid bood om uit te wijken. Voorts heeft het Hof geoordeeld dat de mate van gevaarzetting van deze gedraging blijkt uit de omstandigheid dat de verdachte, nadat een van de jongens was gevallen, zijn auto niet tijdig tot stilstand wist te brengen en de fiets niet wist te ontwijken. Hieruit heeft het Hof afgeleid dat de verdachte, door een combinatie van te hoge snelheid en te geringe afstand tot de voor hem fietsende jongens, de controle over de door hem welbewust ingezette achtervolging volledig kwijt was.
Op grond hiervan oordeelde het Hof dat de verdachte een situatie in het leven heeft geroepen die de aanmerkelijke kans in zich droeg dat een van de jongens zou vallen en dat de verdachte die jongen zou aan- of overrijden met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg.
Ten slotte heeft het Hof geoordeeld dat de verdachte - door over enige afstand op de hiervoor beschreven wijze achter de jongens aan te blijven rijden en te verklaren dat hij voornemens was de jongens te blijven volgen tot een bepaald verderop gelegen punt - deze aanmerkelijke kans bewust heeft aanvaard.
Het op dit een en ander gebaseerde oordeel dat de verdachte met het voor een poging tot zware mishandeling vereiste opzet heeft gehandeld, geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.
2.4.
Het middel faalt in zoverre.

3.Beoordeling van de middelen voor het overige

De middelen kunnen ook voor het overige niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-presidentW.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
12 december 2017.