In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 december 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure met nummer 14/00580, waarbij het beroep van [X] B.V. tegen de uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland van 20 december 2013 werd behandeld. De Hoge Raad heeft eerder aan het Hof van Justitie van de Europese Unie vragen gesteld over de uitleg van bepaalde artikelen van de douanewetgeving. Het Hof heeft op 12 oktober 2017 in de zaak X B.V. (C-661/15) een prejudiciële beslissing genomen, waarin het verduidelijkt dat artikel 145, lid 2, van verordening (EEG) nr. 2454/93 van toepassing is op situaties waarin een verkoper een prijsvermindering toekent aan de koper vanwege een risico dat het goed defect kan raken. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de rechtbank in haar eerdere oordelen een onjuiste rechtsopvatting heeft gehanteerd, wat heeft geleid tot de conclusie dat de uitspraak van de Rechtbank niet in stand kan blijven. De Hoge Raad heeft de zaak zelf afgedaan en de verzoeken om terugbetaling van douanerechten toegewezen, waarbij de Inspecteur werd opgedragen om een bedrag van € 13,12 terug te betalen aan de belanghebbende. Daarnaast zijn de kosten van het geding in cassatie en voor de Rechtbank aan de zijde van belanghebbende vastgesteld en vergoed door de Staatssecretaris van Financiën en de Inspecteur. Dit arrest is gewezen door de vice-president en vier raadsheren, en is openbaar uitgesproken op 8 december 2017.