Uitspraak
1.De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
2.De aanvraag tot herziening
3.Beoordeling van de aanvraag
4.Beslissing
5 december 2017.
Hoge Raad
Op 5 december 2017 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan in een zaak betreffende een aanvraag tot herziening van een vonnis van de Rechtbank Den Haag. De aanvrager, geboren in 1986, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 32 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, wegens deelname aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. De aanvraag tot herziening was ingediend door J. Schepers, advocaat te Maastricht, en was gebaseerd op de omstandigheid dat twee medeverdachten in hoger beroep waren vrijgesproken.
De Hoge Raad oordeelde dat de aanvraag tot herziening niet kon slagen. Volgens artikel 457, lid 1, aanhef en onder a van het Wetboek van Strafvordering kan een herziening alleen worden aangevraagd op basis van de omstandigheid dat bij verschillende onherroepelijke arresten of vonnissen bewezenverklaringen zijn uitgesproken die niet overeen zijn te brengen. In deze zaak was er geen sprake van een dergelijk geval, waardoor de aanvraag niet-ontvankelijk werd verklaard.
De beslissing van de Hoge Raad bevestigt de eerdere veroordeling van de aanvrager en onderstreept de strikte voorwaarden waaronder herziening van een strafvonnis kan plaatsvinden. De uitspraak werd gedaan door vice-president J. de Hullu, samen met raadsheren A.J.A. van Dorst en E.S.G.N.A.I. van de Griend, en werd openbaar uitgesproken.