Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Beslissing
5 december 2017.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag, gedateerd 22 december 2015, met nummer 22/001402-14. De verdachte, geboren in 1976, heeft het beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn verzoek om twee verbalisanten als getuigen te horen. Daarnaast is er verzet tegen de verwerping van het verweer dat betrekking heeft op onrechtmatige binnentreding. De advocaat van de verdachte, J.L. Baar, heeft middelen van cassatie voorgesteld, welke zijn gehecht aan het arrest. De Advocaat-Generaal, E.J. Hofstee, heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit is in overeenstemming met artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, wat betekent dat er geen verdere motivering nodig is, aangezien de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad op 5 december 2017 het beroep verworpen, en dit arrest is uitgesproken door de vice-president en de raadsheren in aanwezigheid van de waarnemend griffier.