In deze zaak heeft de Staatssecretaris van Financiën beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 30 mei 2017, nr. 16/00391. Dit hoger beroep was ingesteld door de Inspecteur, terwijl de belanghebbende, een B.V., incidenteel hoger beroep had ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland (nr. HAA 14/4725) betreffende uitnodigingen tot betaling van douanerechten die aan de belanghebbende waren uitgereikt. De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat het middel dat door de Staatssecretaris was voorgesteld niet tot cassatie kon leiden. Dit was gebaseerd op artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, dat stelt dat er geen nadere motivering nodig is wanneer het middel niet leidt tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
De Hoge Raad heeft vervolgens de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van het geding in cassatie, vastgesteld op € 1485 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De beslissing van de Hoge Raad werd openbaar uitgesproken op 1 december 2017. Tevens werd er een griffierecht van € 501 geheven van de Staatssecretaris van Financiën. De uitspraak bevestigt de eerdere beslissingen van de lagere rechters en onderstreept de toepassing van de relevante wetgeving in douanerechtelijke kwesties.