Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
4.Beslissing
28 november 2017.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, waarin de verdachte werd veroordeeld voor openlijke geweldpleging in het uitgaansleven van Gulpen, zoals omschreven in artikel 141, lid 1 van het Wetboek van Strafrecht. De Hoge Raad heeft zich gebogen over de vraag of de verdachte een significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het geweld. Daarnaast werd er een vordering tot schadevergoeding ingediend, die is toegewezen tot een bedrag van € 33.978,85, waarbij de verdachte hoofdelijke aansprakelijkheid heeft gekregen op basis van artikel 6:166, lid 1 van het Burgerlijk Wetboek.
De Hoge Raad heeft op 28 november 2017 uitspraak gedaan en het beroep verworpen. De middelen van cassatie die door de verdediging waren voorgesteld, konden niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad oordeelde dat er geen nadere motivering nodig was, aangezien de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Tevens werd ambtshalve beoordeeld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, was overschreden, maar dat dit geen rechtsgevolg met zich meebracht voor de verdachte, gezien de opgelegde werkstraf en de mate van overschrijding.
De uitspraak is gedaan door de vice-president en twee raadsheren, en is openbaar uitgesproken. De zaak benadrukt de toepassing van het strafrecht voor jeugdigen en de verantwoordelijkheden die voortvloeien uit openlijke geweldpleging.