Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Beslissing
21 november 2017.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam, waarbij de verdachte, geboren in 1991, weigerde medewerking te verlenen aan een ademanalyse, zoals voorgeschreven in artikel 163.2 van de Wegenverkeerswet 1994. De verdachte heeft middelen van cassatie ingediend via zijn advocaat P.A. van der Waal, die de argumenten voor de cassatie heeft uiteengezet in een schriftuur die aan het arrest is gehecht. De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep, wat betekent dat hij van mening is dat de cassatie niet kan slagen.
De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad oordeelt dat, gezien artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, er geen nadere motivering nodig is, omdat de ingediende middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Dit betekent dat de Hoge Raad de argumenten van de verdachte niet voldoende achtte om het beroep te honoreren.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad op 21 november 2017 het beroep verworpen. Dit arrest is gewezen door vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, samen met de raadsheren Y. Buruma en V. van den Brink, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting. De uitspraak heeft implicaties voor de bewijsvoering en strafmotivering in zaken waarin de medewerking aan een ademanalyse wordt geweigerd.