ECLI:NL:HR:2017:2962

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 november 2017
Publicatiedatum
21 november 2017
Zaaknummer
16/01481
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen en de herkomst van geldbedragen uit eigen misdrijf

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 november 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag. De verdachte was veroordeeld voor witwassen, omdat hij op 14 mei 2009 in Rotterdam een contant geldbedrag van € 93.063,27 voorhanden had, terwijl hij wist dat dit bedrag afkomstig was uit een misdrijf. De verdachte had verklaard dat het geld afkomstig was van de verkoop van hennep, maar het Hof oordeelde dat hij niet voldoende had aangetoond dat het geld onmiddellijk afkomstig was uit een door hemzelf begaan misdrijf. De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit eerdere arresten en concludeerde dat het Hof niet onjuist had geoordeeld. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, omdat het Hof voldoende gemotiveerd had vastgesteld dat de herkomst van het geld niet aannemelijk was gemaakt. De uitspraak benadrukt de noodzaak van voldoende concretisering bij het aantonen van de herkomst van geldbedragen in witwaszaken, vooral wanneer deze uit eigen misdrijf zouden moeten komen.

Uitspraak

21 november 2017
Strafkamer
nr. S 16/01481
NA/KD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 26 februari 2016, nummer 22/005090-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft R.J. Baumgardt, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte het bewezenverklaarde heeft gekwalificeerd als "witwassen".
2.2.1.
Door het Hof is ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
"hij op 14 mei 2009, in de gemeente Rotterdam een contant geldbedrag van in totaal € 93.063,27 voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat bovenomschreven geldbedrag, geheel dan wel gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. De verklaring van de verdachte.
a. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 12 februari 2016 verklaard -zakelijk weergegeven-:
De € 90.000,- is afkomstig van de verkoop van de partij hennep waar nog 9,5 kilo van over was. Die tas met geld is naast de doos met hennep aangetroffen. Over de herkomst van dit bedrag wil ik geen verdere vragen beantwoorden.
b. De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg van 18 juli 2012 verklaard -zakelijk weergegeven-:
Het geld dat de politie heeft aangetroffen is van mij. Ik bewaarde het geld onder de trapkast in een paar tassen.
2. Een proces-verbaal witwassen d.d. 1 oktober 2009 van de politie Rotterdam-Rijnmond, nr. 2009164536.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -:
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Op 14 mei 2009 werd op [a-straat 1] te Rotterdam een hennepdrogerij aangetroffen. In de woning van verdachte [verdachte] werd een geldbedrag van € 93.063,27 aangetroffen, in coupures van € 500 (1x), € 200 (1x), € 100 (4x), € 50 (1708x), € 20 (32x), € 10 (88x), € 5 (32x) en € 4.883.27 muntgeld.
Er werden diverse aankoopbewijzen aangetroffen van meubels die contant betaald waren in 2008 en 2009.
Witwastypologie → kleine coupures.
3. Een proces-verbaal van verhoor d.d. 15 mei 2009 van de politie Rotterdam-Rijnmond met nr. 2009164536-15.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -:
als de op 15 mei 2009 afgelegde verklaring van [verdachte]:
Ik heb een WAO-uitkering van 1150,- netto per maand. Ik woon ongeveer 11 jaar op [a-straat 1] te Rotterdam met mijn partner [betrokkene] en haar zoontje.
Niemand anders maakt daarnaast gebruik van de woning. Ik heb een sleutel van [a-straat 1] te Rotterdam en ik deel die met [betrokkene] en mijn moeder heeft een sleutel.
Ik huur mijn woning voor 600 euro per maand en ik betaal 300 euro aan hypotheek voor de woning in Rheezerveen.
Mijn vriendin heeft geen inkomsten. De aangetroffen eurobiljetten zijn mijn levenskapitaal, mijn spaargeld. Rond de 90.000 euro.
De meterkast bevindt zich aan de buitenzijde van mijn woning. Daar zit wel een slot op, maar hij heeft ook een hele tijd opengestaan.
De kwekerij in mijn woning in Rheezerveen is van mij. Ik denk dat er ongeveer 200 planten staan.
Ik geef geen antwoord op vragen over de woning [a-straat 1]."
2.2.3.
In eerste aanleg is, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, ten laste van de verdachte tevens bij in zoverre onherroepelijk geworden vonnis bewezenverklaard dat hij:
"1. op 14 mei 2009 te Rotterdam, opzettelijk aanwezig heeft gehad in een pand aan de [a-straat 1] een hoeveelheid henneptoppen, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II."
2.3.1.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
"De verdachte legt op vragen van de voorzitter een verklaring af, inhoudende:
De € 90.000,- is afkomstig van de verkoop van de partij hennep waar nog 9,5 kilo van over was. Die tas met geld is naast de doos met hennep aangetroffen. (...)
U vraagt mij naar de herkomst van het bedrag. Over de herkomst van dit bedrag wil ik geen verdere vragen beantwoorden."
2.3.2.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte het woord gevoerd overeenkomstig de door hem overgelegde en bij de stukken gevoegde pleitnotities. Deze pleitnotities houden onder meer het volgende in:
"In de visie van de verdediging heeft cliënt (...) met voldoende concretisering aangevoerd hoe het aangetroffen geldbedrag in de gangkast onmiddellijk door eigen eerdere verkoop van de partij hennep - waarvan het restant in de gangkast lag - heeft verworven of voorhanden heeft gehad.
Cliënt verklaart ten aanzien van het aangetroffen geld in de gangkast dat dit geld afkomstig is van de handel in hennep. Hij had een partij hennep. Hij was bezig deze te verkopen. Het restant van de partij hennep, te weten ongeveer 9970 gram henneptoppen, was nog niet verkocht en lag in een grote kartonnen doos naast de boodschappentas met geld.
(...)
Naar mijn mening is door de verklaring van cliënt aannemelijk geworden dat het aangetroffen geldbedrag in de gangkast onmiddellijk afkomstig is door een cliënt zelf begaan misdrijf, namelijk het tenlastegelegde en bewezenverklaarde feit 1.
(...)
In het onderhavige geval blijkt naar mijn mening zonder meer dat cliënt door eigen verkoop van een partij hennep heeft verworven of voorhanden gehad. Uit het pv van bevindingen d.d. 14 mei 2009 over het binnentreden blijkt dat de doos met henneptoppen naast de boodschappentas met geld stond.
(...)
Ten aanzien van het aangetroffen geldbedrag in de gangkast, in totaal € 88.180,00, kan naar mijn mening alleen bewezen worden dat hij dit geldbedrag verworven dan wel voorhanden heeft gehad terwijl hij wist dat dit geldbedrag onmiddellijk afkomstig was van enig misdrijf. Voor het overige verzoek ik u cliënt vrij te spreken.
In de visie van de verdediging is aannemelijk geworden dat dit geldbedrag onmiddellijk afkomstig is uit het bewezenverklaarde feit 1.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzittingen is gebleken dat cliënt het criminele geld enkel voorhanden had. Hij heeft niet getracht het geld te verhullen of te verbergen. Gelet op de vaste rechtspraak van de Hoge Raad verzoek ik u cliënt te ontslaan van alle rechtsvervolging, nu het enkel voorhanden hebben van een geldbedrag - zonder handelingen verricht te hebben om het geld te verbergen dan wel te verhullen - niet als witwassen kan worden gekwalificeerd."
2.4.
Het Hof heeft het onder 2.2.1 weergegeven bewezenverklaarde gekwalificeerd als "witwassen". Het bestreden arrest houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, te dier zake het volgende in:
"De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep toegegeven dat hij wist dat het in beslag genomen papiergeld van misdrijf afkomstig was. Hij heeft over de herkomst van dit bedrag echter geen verdere vragen willen beantwoorden en daarmee heeft hij niet met voldoende concretisering aangevoerd dat dit bedrag afkomstig was uit een door hemzelf begaan misdrijf."
2.5.
In zijn arrest van 13 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2842, NJ 2017/216 heeft de Hoge Raad met betrekking tot de delictsgedragingen "verwerven" en "voorhanden hebben", zoals opgenomen in art. 420bis, eerste lid onder b, en art. 420quater, eerste lid onder b, Sr, het volgende overwogen:
"2.4.1. (...) Ten aanzien van het verwerven of voorhanden hebben van voorwerpen die "onmiddellijk" uit "eigen" misdrijf afkomstig zijn, geldt dat die gedragingen niet zonder meer als gewoon (schuld)witwassen kunnen worden gekwalificeerd. Wanneer het gaat om gewoon (schuld)witwassen bestaande in het verwerven of voorhanden hebben van een voorwerp dat onmiddellijk afkomstig is uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf, moet uit de motivering van de uitspraak kunnen worden afgeleid dat de gedragingen van de verdachte ook (kennelijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het voorwerp.
Deze rechtspraak over de kwalificeerbaarheid van gewoon (schuld)witwassen houdt in dat indien vaststaat dat het enkele verwerven of voorhanden hebben door de verdachte van een voorwerp dat onmiddellijk afkomstig is uit een door hemzelf begaan misdrijf, niet kan hebben bijgedragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat voorwerp, die gedraging niet als (schuld)witwassen kan worden gekwalificeerd. Daarmee wordt mede beoogd te voorkomen dat een verdachte die een bepaald misdrijf heeft begaan en die de door dat misdrijf verkregen voorwerpen verwerft of onder zich heeft en dus voorhanden heeft, zich automatisch ook schuldig maakt aan het gewoon (schuld)witwassen van die voorwerpen, een misdrijf waarop een gevangenisstraf van zes jaren respectievelijk twee jaren is gesteld. Bovendien wordt aldus bevorderd dat in zo een geval het door de verdachte begane (grond)misdrijf, dat in de regel nader is omschreven in een van specifieke bestanddelen voorziene strafbepaling, in de vervolging centraal staat.
2.4.2.
Bij de beoordeling van de begrijpelijkheid van de beslissing omtrent de "onmiddellijke" afkomst uit "eigen" misdrijf zijn als factoren vooral van belang of:
(i) naast het tenlastegelegde witwassen sprake is van een ten laste van de verdachte uitgesproken bewezenverklaring ter zake van het begaan van een ander misdrijf met betrekking tot hetzelfde voorwerp, door middel van welk misdrijf de verdachte dat voorwerp kennelijk heeft verworven of voorhanden heeft (bijvoorbeeld de buit van een door de verdachte zelf begaan vermogensmisdrijf), dan wel
(ii) rechtstreeks uit de bewijsvoering voortvloeit dat sprake is van - kort gezegd - het verwerven of voorhanden hebben van een voorwerp dat onmiddellijk afkomstig is uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf, dan wel
(iii) de juistheid in het midden is gelaten van hetgeen door of namens de verdachte met voldoende concretisering is aangevoerd met betrekking tot dit verwerven of voorhanden hebben door eigen misdrijf."
2.6.
In het bestreden arrest ligt als oordeel van het Hof besloten dat niet aannemelijk is geworden dat het aangetroffen geldbedrag onmiddellijk afkomstig is uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf. Het Hof heeft daartoe in aanmerking genomen dat door of namens de verdachte niet met voldoende concretisering is aangevoerd dat dit geldbedrag uit eigen misdrijf afkomstig is, in welk verband het Hof mede betekenis heeft toegekend aan de omstandigheid dat de verdachte verdere vragen omtrent de herkomst niet heeft willen beantwoorden. ꞌs Hofs oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is - mede gelet op de onder 2.2.2 weergegeven bewijsvoering en de aard van het onder 2.2.3 genoemde bewezenverklaarde feit (het aanwezig hebben van henneptoppen) - toereikend gemotiveerd.
2.7.
Het middel faalt.

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en J.C.A.M. Claassens, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
21 november 2017.