Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Beslissing
21 november 2017.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 november 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag. De verdachte, geboren in 1985, was als lasthebber van de reclassering betrokken bij de begeleiding van personen die een taakstraf dienden te verrichten bij een voetbalvereniging. Hij werd beschuldigd van passieve omkoping van anderen dan ambtenaren, zoals vastgelegd in artikel 328ter.1 van het Wetboek van Strafrecht, en valsheid in geschrift, zoals bedoeld in artikel 225.1 van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte had geldbedragen aangenomen van een taakgestrafte en had urenlijsten valselijk ingevuld om te controleren of de opgelegde straf was ondergaan.
De Hoge Raad behandelde verschillende klachten van de verdachte, waaronder de betrouwbaarheid van een getuige en de bewijsklacht met betrekking tot de aangenomen geldbedragen. De advocaat van de verdachte, T. Venneman, had middelen van cassatie voorgesteld, maar de Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt concludeerde tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad oordeelde dat de middelen niet tot cassatie konden leiden, omdat zij niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep, waarmee het eerdere oordeel van het Gerechtshof wordt bevestigd.