ECLI:NL:HR:2017:2960

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 november 2017
Publicatiedatum
21 november 2017
Zaaknummer
16/02649
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwerping van het verweer inzake niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 november 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag. De verdachte had beroep in cassatie ingesteld tegen de verwerping van het verweer dat het Openbaar Ministerie (OM) niet-ontvankelijk was in de vervolging. De raadsman van de verdachte, W. Römelingh, stelde dat het OM niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard, omdat de Advocaat-Generaal (AG) bij het Hof had gevorderd dat het OM niet-ontvankelijk zou worden verklaard op grond van de stelling dat de vervolging niet redelijk was. De Hoge Raad oordeelde echter dat deze opvatting geen steun vond in het recht. De Hoge Raad benadrukte dat de beslissing van het OM om tot vervolging over te gaan slechts in zeer beperkte mate voor rechterlijke toetsing vatbaar is. Uitzonderingen op deze regel zijn slechts mogelijk in gevallen waarin de vervolging in strijd is met beginselen van een goede procesorde. De Hoge Raad concludeerde dat de AG's vordering niet automatisch leidde tot een niet-ontvankelijkheid van het OM. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, waarmee de beslissing van het Gerechtshof in stand bleef.

Uitspraak

21 november 2017
Strafkamer
nr. S 16/02649
KD/IV
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 4 mei 2016, nummer 22/002941-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1958.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft W. Römelingh, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het eerste middel

2.1.
Het middel richt zich tegen de verwerping door het Hof van het verweer dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is in de vervolging.
2.2.
Het Hof heeft het Openbaar Ministerie ontvankelijk geacht in de vervolging van de verdachte en daartoe - voor zover voor de beoordeling van het middel van belang - het volgende overwogen:
"Ter terechtzitting in hoger beroep is door de raadsman bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging dient te worden verklaard. Daartoe heeft hij een drietal gronden aangedragen, te weten:
a. De twee TOM-zittingen waarvoor de verdachte is gedagvaard hebben er niet in geresulteerd dat aan hem een transactie is aangeboden. De raadsman heeft gewezen op een arrest van dit hof met vindplaats ECLI:NL:GHSGR:2010:B07063.
(...)
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging zal worden verklaard. Een behoorlijk vervolgingsbeleid brengt mee dat gekozen had moeten worden voor een waarschuwing of een sepot met verwijzing naar de civielrechtelijke procedure die heeft plaatsgevonden.
Het hof overweegt als volgt.
a.
Het hof stelt voorop dat in art. 167, eerste lid, Sv aan het openbaar ministerie de bevoegdheid is toegekend zelfstandig te beslissen of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek vervolging moet plaatsvinden. De beslissing van het openbaar ministerie om tot vervolging over te gaan leent zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde. Een uitzonderlijk geval als zojuist bedoeld doet zich voor wanneer de vervolging wordt ingesteld of voortgezet terwijl geen redelijk handelend lid van het openbaar ministerie heeft kunnen oordelen dat met (voortzetting van) de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn.
Uit het betoog van de raadsman maakt het hof op dat de eerste TOM-zitting geen doorgang heeft gevonden door ziekte van de parketsecretaris. Hierna heeft de verdachte een gesprek gehad met een medewerker van de reclassering. Zijn ontkennende houding tijdens dat gesprek en het ontbreken van bereidheid om zich te laten begeleiden/behandelen heeft er - kennelijk - in geresulteerd dat ook de tweede TOM-zitting niet is doorgegaan, en is er gekozen om over te gaan tot het dagvaarden van de verdachte. Naar het oordeel van het hof kon de officier van justitie, gezien het verloop en de inhoud van het voorgesprek tussen verdachte en de reclassering, en mede in acht nemende de verantwoordelijkheid die hij ook heeft voor de belangen van de aangeefster, in redelijkheid beslissen om af te zien van het TOM-gesprek en verdachte te dagvaarden.
Het hof merkt hierbij op dat in de zaak die leidde tot het door de raadsman aangehaalde arrest de verdachte rauwelijks was gedagvaard, terwijl er een OM-richtlijn van toepassing was op basis waarvan die zaak zich in beginsel leende voor afdoening bij door het openbaar ministerie aan te bieden transactie. Dat is in de onderhavige zaak niet het geval.
De overige door de verdediging geschetste omstandigheden brengen naar het oordeel van het hof evenmin mee dat de officier van justitie niet in redelijkheid tot een vervolgingsbeslissing heeft kunnen komen."
2.3.
Het middel berust op de opvatting dat in een geval waarin de Advocaat-Generaal heeft gevorderd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging zal worden verklaard op de grond dat redelijkerwijze niet had mogen worden vervolgd het Gerechtshof zonder meer overeenkomstig deze vordering dient te oordelen. Die opvatting vindt geen steun in het recht.
2.4.
Het middel faalt.

3.Beoordeling van de overige middelen

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en J.C.A.M. Claassens, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
21 november 2017.