Uitspraak
gevestigd te Utrecht,
gevestigd te Utrecht,
zetelende te Den Haag,
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
- i) Stichting Beheer hield tot 1 februari 2013 een aantal aandelen in SNS Reaal. SNS Reaal houdt alle aandelen in SNS Bank N.V. (hierna: SNS Bank), welke vennootschap het bankbedrijf uitoefent. SNS Bank hield tot 31 december 2013 alle aandelen in SNS Property Finance B.V.
- ii) Als gevolg van de kredietcrisis in 2008 zijn bij SNS Bank problemen ontstaan. Deze problemen hebben zich vanaf 2009 verdiept.
- iii) Bij besluit van 1 februari 2013 van de minister van Financiën (hierna: de minister) zijn de effecten in en vermogensbestanddelen van SNS Reaal en SNS Bank op de voet van hoofdstuk 6 van de Wft onteigend in verband met de stabiliteit van het financiële stelsel. Tot de onteigende effecten behoren de hiervoor onder (i) vermelde aandelen die Stichting Beheer hield in SNS Reaal.
- iv) Op 4 maart 2013 heeft de minister op de voet van art. 6:10 Wft de rechthebbenden van de onteigende effecten en vermogensbestanddelen een aanbod tot schadeloosstelling gedaan, neerkomende op een bedrag van € 0,-- per effect of vermogensbestanddeel. Bij verzoekschrift van dezelfde dag heeft de minister op de voet van art. 6:10 Wft de ondernemingskamer verzocht de schadeloosstelling overeenkomstig het aanbod vast te stellen.
- v) In de daarop gevolgde schadeloosstellingsprocedure, waarin Stichting Beheer als belanghebbende is verschenen, heeft de ondernemingskamer op 11 juli 2013 een (tussen)beschikking gegeven, waarvan tussentijds cassatieberoep is opengesteld. De Hoge Raad heeft de beschikking van de ondernemingskamer vernietigd bij beschikking van 20 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:661, NJ 2015/361. Vervolgens heeft de ondernemingskamer bij beschikking van 26 februari 2016 een deskundigenonderzoek bevolen en drie deskundigen benoemd.
Met doel en strekking van de procedure van art. 6:11 Wft is niet verenigbaar dat het feitenonderzoek wordt doorkruist of op de uitkomst van de procedure wordt vooruitgelopen door middel van een voorlopig getuigenverhoor dat in wezen eveneens betrekking heeft op de vaststelling van de waarde van de onteigende effecten en vermogensbestanddelen, maar dat plaatsvindt ten overstaan van een andere rechter dan de door de wet aangewezen gespecialiseerde rechter en zonder dat andere bij de onteigening betrokken partijen in de gelegenheid zijn op het verhoor invloed uit te oefenen.
4.Beslissing
17 november 2017.