Uitspraak
wonende te [woonplaats],
zetelende te Middenbeemster, gemeente Beemster,
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
17 november 2017.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 november 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [eiser] tegen de Gemeente Beemster. De zaak betreft een onrechtmatig executoriaal beslag op registergoederen van de eiser, waarbij de vraag centraal staat of de schade die de eiser heeft geleden, het gevolg is van omstandigheden die hem toegerekend kunnen worden. De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen van de rechtbank Noord-Holland en een arrest van het gerechtshof Amsterdam, waaruit blijkt dat de eiser in eerdere instanties al zijn gelijk niet heeft gekregen.
De Hoge Raad oordeelt dat de klachten die in het cassatiemiddel zijn aangevoerd, niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie, dat bepaalt dat de Hoge Raad niet verplicht is om nadere motivering te geven als de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad verwerpt daarom het beroep van de eiser en legt de kosten van het geding in cassatie op aan de eiser, die in totaal € 8.790,34 aan kosten moet vergoeden aan de Gemeente.
Deze uitspraak benadrukt het belang van de toerekening van schade en de voorwaarden waaronder schadevergoeding kan worden toegewezen in het geval van onrechtmatige daad. De uitspraak is van belang voor de rechtsontwikkeling op het gebied van schadevergoeding en de verantwoordelijkheden van partijen in civiele procedures.