Uitspraak
wonende te [woonplaats],
wonende te [woonplaats],
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
17 november 2017.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 november 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende kinderalimentatie. De vrouw, verzoekster tot cassatie, had beroep ingesteld tegen een beschikking van het gerechtshof Den Haag van 19 oktober 2016, waarin de kinderalimentatie was vastgesteld. De rechtbank Den Haag had eerder op 5 november 2015 de kinderalimentatie gewijzigd, maar het hof had de ingangsdatum van deze wijziging vastgesteld op 1 februari 2015. De vrouw was van mening dat de ingangsdatum op de datum van de beschikking in hoger beroep of op de datum van de eerdere beschikking van de rechtbank had moeten worden gesteld.
De Hoge Raad oordeelde dat het hof niet duidelijk had gemaakt hoe de kinderalimentatie over de periode van 1 februari 2015 tot 5 november 2015 was geregeld. Het hof had de bestreden beschikking alleen bekrachtigd voor de periode vanaf 5 november 2015, waardoor de eerdere alimentatieverplichting van € 331,-- per maand per kind voor de periode van 27 februari 2013 tot 5 november 2015 ongewijzigd bleef. Dit leidde tot de conclusie dat het hof niet voldoende had gemotiveerd waarom de ingangsdatum van de gewijzigde alimentatie niet op 5 november 2015 was gesteld.
De Hoge Raad vernietigde de beschikking van het hof en de rechtbank, en bepaalde dat de ingangsdatum van de gewijzigde kinderalimentatie op 5 november 2015 moest worden gesteld. Tevens werd de alimentatie met ingang van 19 oktober 2016 vastgesteld op € 113,-- per kind per maand. De proceskosten in hoger beroep werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten droeg. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke motivering door de rechter bij beslissingen over alimentatie.