ECLI:NL:HR:2017:2897

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 november 2017
Publicatiedatum
16 november 2017
Zaaknummer
17/00298
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging en wijziging van kinderalimentatie in cassatie met betrekking tot ingangsdatum

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 november 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende kinderalimentatie. De vrouw, verzoekster tot cassatie, had beroep ingesteld tegen een beschikking van het gerechtshof Den Haag van 19 oktober 2016, waarin de kinderalimentatie was vastgesteld. De rechtbank Den Haag had eerder op 5 november 2015 de kinderalimentatie gewijzigd, maar het hof had de ingangsdatum van deze wijziging vastgesteld op 1 februari 2015. De vrouw was van mening dat de ingangsdatum op de datum van de beschikking in hoger beroep of op de datum van de eerdere beschikking van de rechtbank had moeten worden gesteld.

De Hoge Raad oordeelde dat het hof niet duidelijk had gemaakt hoe de kinderalimentatie over de periode van 1 februari 2015 tot 5 november 2015 was geregeld. Het hof had de bestreden beschikking alleen bekrachtigd voor de periode vanaf 5 november 2015, waardoor de eerdere alimentatieverplichting van € 331,-- per maand per kind voor de periode van 27 februari 2013 tot 5 november 2015 ongewijzigd bleef. Dit leidde tot de conclusie dat het hof niet voldoende had gemotiveerd waarom de ingangsdatum van de gewijzigde alimentatie niet op 5 november 2015 was gesteld.

De Hoge Raad vernietigde de beschikking van het hof en de rechtbank, en bepaalde dat de ingangsdatum van de gewijzigde kinderalimentatie op 5 november 2015 moest worden gesteld. Tevens werd de alimentatie met ingang van 19 oktober 2016 vastgesteld op € 113,-- per kind per maand. De proceskosten in hoger beroep werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten droeg. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke motivering door de rechter bij beslissingen over alimentatie.

Uitspraak

17 november 2017
Eerste Kamer
17/00298
TT/AR
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. M.E. Bruning,
t e g e n
[de man],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de vrouw en de man.

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de beschikking in de zaak C/09/481026 FA RK 15-273 van de rechtbank Den Haag van 5 november 2015;
b. de beschikking in de zaak 200.184.913/01 van het gerechtshof Den Haag van 19 oktober 2016.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen de beschikking van het hof heeft de vrouw beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De man heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.B. Rank-Berenschot strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van de vrouw heeft bij brief van 6 oktober 2017 op die conclusie gereageerd.

3.Beoordeling van het middel

3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest; zij hebben samen drie kinderen.
(ii) De rechtbank heeft bij de echtscheidingsbeschikking van 6 november 2012 de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie bepaald op € 331,-- per maand per kind.
(iii) De betalingsverplichting van de man is ingegaan op 27 februari 2013, de datum waarop de echtscheidings-beschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.2.1
De rechtbank heeft bij beschikking van 5 november 2015 met wijziging van de beschikking van 6 november 2012 de kinderalimentatie met ingang van 1 februari 2015 bepaald op € 55,-- per maand voor het eerste kind, € 73,-- per maand voor het tweede kind en € 73,-- per maand voor het derde kind.
3.2.2
De vrouw heeft in hoger beroep verzocht de ingangs-datum van de door de rechtbank in de beschikking van 5 november 2015 bepaalde (lagere) kinderalimentatie niet te stellen op 1 februari 2015, maar op de datum van de beschikking in hoger beroep dan wel op de datum van de zojuist genoemde beschikking van de rechtbank. Het hof heeft daaromtrent overwogen:
“11. Het hof ziet in hetgeen de vrouw opwerpt in hoger beroep geen aanleiding te komen tot een andere, latere ingangsdatum dan 5 november 2015 voor de door de rechtbank vastgestelde bijdrage. Nu de hogere bijdrage waartoe het hof komt is gebaseerd op de lage woonlasten van de man, met welke uitkomst de man in redelijkheid naar het oordeel van het hof geen rekening had hoeven houden, zal het hof laatstgenoemde hogere bijdrage van de man eerst doen ingaan per datum van de onderhavige beschikking. Voor de periode vanaf de datum van de bestreden beschikking tot heden zal het hof de opgelegde alimentatie bekrachtigen.”
Het dictum houdt onder meer in:
“bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover het betreft de periode van 5 november 2015 tot heden;
wijzigt de bestreden beschikking met ingang van heden in die zin dat de door de man te betalen bijdrage voor de drie minderjarigen met ingang van heden € 113,- per kind per maand bedraagt;”
3.3.1
Onderdeel 1 van het middel klaagt, samengevat, dat het hof heeft nagelaten een beslissing te geven met betrekking tot de kinderalimentatie over de periode van 1 februari 2015 tot 5 november 2015, nu het hof de bestreden beschikking alleen heeft bekrachtigd voor zover het betreft de periode van 5 november 2015 tot de datum van de beschikking van het hof (19 oktober 2016).
3.3.2
Het hof heeft niet kenbaar aandacht besteed aan de kinderalimentatie over de periode vóór 5 november 2015. De beslissing van het hof moet aldus worden begrepen dat het hof – door slechts een oordeel te geven over de periode vanaf 5 november 2015 – de kinderalimentatie over de periode vóór 5 november 2015 ongewijzigd heeft gelaten, in die zin dat de in de beschikking van 6 november 2012 vastgestelde kinderalimentatie van € 331,-- per maand per kind door de man verschuldigd is over de periode van 27 februari 2013 (zie hiervoor in 3.1 onder (iii)) tot 5 november 2015. Het hof heeft dit niet duidelijk in zijn beschikking tot uitdrukking gebracht. Onderdeel 1 is gegrond.
3.4
De overige klachten van het middel kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3.5
De gegrondheid van onderdeel 1 brengt mee dat de bestreden beschikking ten aanzien van het dictum moet worden vernietigd. De Hoge Raad kan zelf de zaak afdoen.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de beschikking van het gerechtshof Den Haag van 19 oktober 2016;
en opnieuw rechtdoende:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Den Haag van 5 november 2015 voor zover de ingangsdatum van de in die beschikking gewijzigde kinderalimentatie is bepaald op 1 februari 2015, en bepaalt dat die ingangsdatum wordt gesteld op 5 november 2015;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank voor zover het betreft de periode van 5 november 2015 tot 19 oktober 2016;
wijzigt de beschikking van de rechtbank met ingang van 19 oktober 2016 in die zin dat de door de man te betalen bijdrage met ingang van 19 oktober 2016 € 113,-- per kind per maand bedraagt;
compenseert de proceskosten in hoger beroep aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, C.E. du Perron en M.J. Kroeze, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer T.H. Tanja-van den Broek op
17 november 2017.