In dit verband wordt voorts het volgende in aanmerking genomen.
Zoals uiteengezet door de Advocaat-Generaal in de onderdelen 5.38 tot en met 5.40 van de conclusie, heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie in de punten 52 en 53 van zijn arrest van 28 februari 2008, Carboni e derivati, C-263/06, ECLI:EU:C:2008:128, overwogen dat de in artikel 181bis van de UCDW neergelegde procedurevoorschriften evenals die welke zijn neergelegd in artikel 29, lid 2, letter a, van het CDW, een codificatie vormen van een gangbare douanepraktijk op zowel internationaal als communautair niveau bij de controle van een aangegeven transactiewaarde, welke procedurevoorschriften het Hof van Justitie inherent acht aan het beoordelingssysteem.
Voorts zijn douaneautoriteiten niet ingevolge het CDW verplicht douaneaangiften vóór de aanvaarding daarvan stelselmatig te controleren. De aanvaarding van de aangifte ontneemt de douaneautoriteiten niet de mogelijkheid om de juistheid van de door de aangever verstrekte gegevens nadien, en zelfs nadat de goederen zijn vrijgegeven, nog te verifiëren (vgl. HvJ 15 september 2011, “DP grup” EOOD, C-138/10, ECLI:EU:C:2011:587, punten 37 tot en met 39, en HvJ 27 februari 2014, Greencarrier Freight Services Latvia SIA, C-571/12, ECLI:EU:C:2014:102, punt 30).
Dit een en ander in aanmerking genomen, ontbreekt voor het door het Hof gemaakte onderscheid tussen controlemaatregelen die plaatsvinden voorafgaand aan de aanvaarding van de in een aangifte aangegeven douanewaarde en de vrijgave van goederen en controlemaatregelen die daarna (achteraf) plaatsvinden, een verklaarbare reden. Uit het arrest van het Hof van Justitie van 16 juni 2016, EURO 2004. Hungary Kft., C-291/15, ECLI:EU:C:2016:455, kan niet iets anders worden afgeleid.