Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Beslissing
14 november 2017.
Hoge Raad
Op 14 november 2017 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan in een cassatiezaak tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam, gedateerd 10 maart 2016. De zaak betreft een beroep in cassatie ingesteld door de verdachte, die werd bijgestaan door advocaat J. Kuijper. De verdachte was geboren in 1975 en was betrokken in een strafzaak met nummer 23/002183-15. De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft de middelen van cassatie beoordeeld, waarbij de verdediging onder andere een klacht indiende over een vermeend vormverzuim. Dit vormverzuim zou zijn begaan tijdens het voorbereidend onderzoek, specifiek met betrekking tot een onrechtmatige vordering tot identificatie op basis van de Wet op de Identificatieplicht. Daarnaast werd er een klacht ingediend over de motivering van de straf, die volgens de verdediging niet voldoende was onderbouwd.
De Hoge Raad oordeelde dat de ingediende middelen niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad stelde vast dat, gezien artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, er geen nadere motivering nodig was, omdat de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarmee de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam in stand bleef. Deze beslissing werd genomen in aanwezigheid van de waarnemend griffier S.P.J. Lugtenburg en werd uitgesproken tijdens een openbare terechtzitting.