Uitspraak
1.Geding in cassatie
3.Beoordeling van het tweede middel
4.Slotsom
5.Beslissing
14 november 2017.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, dat op 10 november 2015 werd gewezen in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1970. De verdachte had beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het hof, waarbij hij was veroordeeld voor poging tot zware mishandeling. De advocaat van de verdachte, M. van Stratum, heeft middelen van cassatie voorgesteld, die aan het arrest zijn gehecht. De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar alleen wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat de eerste en derde middelen niet tot cassatie kunnen leiden. Dit behoeft geen nadere motivering, aangezien de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Het tweede middel, dat betrekking heeft op de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM, is echter gegrond. Dit middel klaagt dat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden, wat heeft geleid tot een overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase.
Als gevolg van deze gegrondheid heeft de Hoge Raad besloten de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf te verminderen van 252 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, naar 244 dagen, met behoud van de voorwaardelijke straf en een proeftijd van 2 jaren. De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en het beroep voor het overige verworpen. Deze beslissing werd uitgesproken op 14 november 2017 door de vice-president J. de Hullu en de raadsheren A.L.J. van Strien en M.J. Borgers, in aanwezigheid van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster.