Uitspraak
1.Geding in cassatie
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het beroep.
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
14 november 2017.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag, gedateerd 23 december 2015, in de strafzaak tegen een verdachte geboren in 1949. De verdachte heeft geen middelen van cassatie ingediend, waardoor de Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het beroep. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de verdachte niet binnen de wettelijke termijn een schriftuur met middelen van cassatie heeft ingediend, zoals vereist door artikel 437, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. Hierdoor kan de verdachte niet in het beroep worden ontvangen.
De Hoge Raad heeft op 14 november 2017 uitspraak gedaan en de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het cassatieberoep. Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, samen met de raadsheren Y. Buruma en M.J. Borgers, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting. De zaak betreft een schilderijenroof in Leerdam, waarbij de verdachte in samenhang met een andere zaak (16/00081) is behandeld. De uitspraak benadrukt het belang van het indienen van middelen van cassatie binnen de gestelde termijnen, en de gevolgen van het niet naleven van deze procedurele vereisten.