ECLI:NL:HR:2017:2857

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 november 2017
Publicatiedatum
14 november 2017
Zaaknummer
15/05105
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming tot verkorting wettelijke oproepingstermijn door verdachte rechtspersoon in strafzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 november 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag. De zaak betreft de verkorting van de wettelijke oproepingstermijn ex artikel 265, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) in combinatie met artikel 320, derde lid, Sv en artikel 415, eerste lid, Sv. De verdachte, een rechtspersoon, had een akte van uitreiking ontvangen, waarin stond dat de oproeping drie dagen voor de zitting was uitgereikt aan een office manager, die namens de verdachte had getekend voor ontvangst en afstand van de termijn van tien dagen. De Hoge Raad oordeelde dat het oordeel van het Hof dat de verkorting van de termijn met toestemming van de verdachte had plaatsgevonden, niet begrijpelijk was. Dit kwam doordat niet was aangetoond dat de office manager bevoegd was om namens de rechtspersoon te handelen. Bovendien was de verdachte niet verschenen op de zitting, wat de beslissing van het Hof tot verstekverlening onvoldoende motiveerde. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof en wees de zaak terug voor herbehandeling.

De zaak is van belang voor de uitleg van de regels omtrent de oproeping van verdachten in strafzaken, vooral in situaties waarin een rechtspersoon betrokken is. De Hoge Raad benadrukt dat de bevoegdheid van de persoon die namens de rechtspersoon handelt, duidelijk moet zijn, en dat de wettelijke termijnen in acht moeten worden genomen. Dit arrest heeft implicaties voor de rechtsgeldigheid van handelingen verricht door vertegenwoordigers van rechtspersonen in strafprocedures.

Uitspraak

14 november 2017
Strafkamer
nr. S 15/05105
DAZ/JHO
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 25 juni 2015, nummer 22/005114-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte], gevestigd te [vestigingsplaats].

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J.J.O. Zandt, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing naar het gerechtshof Den Haag, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
Het middel strekt ten betoge dat het Hof ten onrechte verstek heeft verleend tegen de niet-verschenen verdachte. Het voert daartoe onder meer aan dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat de verdachte, [verdachte], rechtsgeldig toestemming heeft gegeven tot een verkorting van de wettelijke oproepingstermijn van tien dagen, die moet liggen tussen de dag van betekening van de oproeping en de dag van de terechtzitting.
2.2.1.
De voor de beoordeling van het middel van belang zijnde stukken zijn weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 3.2. Deze stukken houden onder meer het volgende in:
- een uittreksel van de Kamer van Koophandel van 23 januari 2015, waarin als bestuurder van [verdachte] wordt vermeld: [A] B.V. en als bestuurders van [A] B.V.: [betrokkene 1] en [betrokkene 2];
- een oproeping, geadresseerd aan "de bestuurder van [verdachte], [a-straat 1], [vestigingsplaats]", om te verschijnen op de terechtzitting in hoger beroep van 25 juni 2015 met daaraan gehecht:
(i) een aan het Politiebureau Feijenoord-Ridderster gerichte brief van het Ressortsparket Den Haag van 18 juni 2015, onder meer inhoudende:
"Zou u voor de uitreiking van de oproeping voor de bestuurder van [verdachte] kunnen zorgdragen?
Van belang is dat de verdachte de oproeping persoonlijk in ontvangst neemt en daarvoor tekent op bijgaande akte. Omdat er een termijn van 10 dagen staat voor het uitreiken van oproepingen (...), en de zitting 25 juni 2015 is, moet de verdachte tevens een tweede handtekening zetten waarmee hij verklaart afstand te doen van de 10 dagen termijn. De eerste handtekening dient bij "Handtekening voor ontvangst" gezet te worden. De tweede handtekening dient bij de tekst "Ondergetekende doet hierbij tevens afstand...en de dag ter terechtzitting" gezet te worden.
(...)
Mocht de bestuurder van [verdachte] niet aanwezig zijn op dit adres, dan graag de akte retour met betreffende opmerking (wie u wel heeft aangetroffen/huis afgebroken/andere bewoners, etc.)."
(ii) een akte van uitreiking inhoudende dat de oproeping op 22 juni 2015 aan de [a-straat 1] te Rotterdam door een hoofdagent van politie te Rotterdam is uitgereikt aan [betrokkene 3], office manager, alsmede dat [betrokkene 3] "namens deze" (de Hoge Raad begrijpt: namens de verdachte) handtekeningen heeft geplaatst voor respectievelijk "ontvangst" en "afstand 10 dagen termijn".
2.2.2.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 25 juni 2015 houdt in dat de verdachte aldaar niet is verschenen. Het houdt voorts het volgende in:
"De voorzitter maakt melding van de volgende stukken:
1. Een op 29 april 2015 gedateerde oproeping aan verdachte om op 25 juni 2015 ter terechtzitting te verschijnen voor de hervatting van het op 19 maart 2015 geschorste onderzoek ter terechtzitting;
(...)
3. Een op 18 juni 2015 gedateerde oproeping aan verdachte om op 25 juni 2015 ter terechtzitting te verschijnen voor de hervatting van het op 19 maart 2015 geschorste onderzoek ter terechtzitting;
4. Een akte van uitreiking, waaruit het hof afleidt dat een van beide oproepingen als hiervoor onder 1 en 3 weergegeven op 22 juni 2015 is uitgereikt aan de verdachte, in dezen vertegenwoordigd door [betrokkene 3], office manager, zulks onder afstand van de betekeningstermijn door de verdachte, in dezen eveneens vertegenwoordigd door [betrokkene 3], office manager."
2.2.3.
Blijkens dat proces-verbaal is vervolgens verstek verleend tegen de niet verschenen verdachte, heeft het onderzoek ter terechtzitting plaatsgevonden en is het gesloten. Na de sluiting van het onderzoek heeft het Hof de verdachte op de voet van art. 416, tweede lid, Sv niet-ontvankelijk verklaard in het ingestelde hoger beroep.
2.3.
Art. 265 Sv, welke bepaling in verbinding met art. 320, derde lid, Sv en art. 415, eerste lid, Sv ook in hoger beroep met betrekking tot de oproeping van de verdachte van toepassing is, luidt:
"1. Tussen de dag waarop de dagvaarding aan de verdachte is betekend en die der terechtzitting moet een termijn van ten minste tien dagen verlopen. Ingeval door de rechter-commissaris overeenkomstig de Zevende Titel van het Vierde Boek bevelen tot handhaving van de openbare orde zijn gegeven moet een termijn van ten minste vier dagen verlopen.
2. Geschiedt de betekening van de dagvaarding op de wijze als is voorzien in artikel 587, tweede lid, dan kan de verdachte in de akte van uitreiking een verklaring, houdende zijn toestemming tot verkorting van deze termijnen, doen opnemen; hij moet de verklaring tekenen; indien hij niet kan tekenen wordt de oorzaak van het beletsel in de akte vermeld.
3. Bij gebreke van het een of ander schorst de rechtbank het onderzoek, tenzij de verdachte is verschenen. Is dit laatste het geval en verzoekt de verdachte in het belang van zijn verdediging uitstel, dan schorst de rechtbank het onderzoek voor bepaalde tijd, tenzij zij bij met redenen omklede beslissing van oordeel is dat de verdachte redelijkerwijs niet in zijn verdediging kan worden geschaad wanneer het onderzoek wordt voortgezet."
2.4.
Het in de bestreden uitspraak besloten liggende oordeel dat de verkorting van de in art. 265, eerste lid, Sv in samenhang met art. 320, derde lid, Sv voorgeschreven termijn van tien dagen heeft plaatsgevonden met toestemming van de verdachte, is niet zonder meer begrijpelijk, nu niet blijkt dat [betrokkene 3] bestuurder is van de rechtspersoon en evenmin dat zij daartoe door de rechtspersoon is gemachtigd. Nu voorts blijkens het proces-verbaal van voormelde terechtzitting de verdachte aldaar niet is verschenen, is in het licht van art. 265, derde lid, Sv de beslissing van het Hof tot verstekverlening ontoereikend gemotiveerd. Het middel is in zoverre terecht voorgesteld.

3.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven
,het middel voor het overige geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
14 november 2017.