Het Hof heeft het in het middel bedoelde verweer als volgt samengevat en verworpen:
"De verdediging heeft bepleit dat in het voorbereidend onderzoek van de onderhavige zaak (een opeenstapeling van) (vorm)verzuimen heeft/hebben plaatsgevonden.
Aangevoerd is - kort gezegd - dat:
(...)
b) in de onderhavige zaak niet had mogen worden overgegaan tot de inzet van een burgerpseudokoper, omdat niet is voldaan aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit. De officier van justitie heeft niet voldaan aan de in artikel 126ij Sv bedoelde motiveringseis van de gevolgde werkwijze. Dit levert een onherstelbaar vormverzuim op;
(...)
Met betrekking tot het onder b) gestelde overweegt het hof dat bij de inzet van een bijzondere opsporingsbevoegdheid dient te worden gekeken naar de aard van het misdrijf, de impact hiervan en de overige bijzondere omstandigheden. In de onderhavige zaak gaat het om twee gestolen schilderijen, waarover de verdachte [medeverdachte 1] volgens zijn mededelingen de beschikking zou kunnen krijgen. Het doel van het openbaar ministerie was om de schilderijen in ongeschonden staat terug te krijgen.
Gelet op het feit dat het gaat om twee uiterst waardevolle schilderijen die tot het cultureel erfgoed van Nederland behoren, staat naar het oordeel van het hof het middel van burgerpseudokoop in redelijke verhouding tot dat doel. Daarmee is voldaan aan de proportionaliteitseis.
Naar het oordeel van het hof is eveneens voldaan aan het vereiste van subsidiariteit. Niet is aannemelijk geworden dat met de inzet van minder zware, traditionele opsporingsmiddelen bovenstaand doel zou worden bereikt. De ervaring leert dat men in zaken als de onderhavige een lange adem nodig heeft om tot een goed einde te komen. Onderhandelen over de terugkomst van de schilderijen is daarbij onvermijdelijk. Blijkens het tweede lid van artikel 126ij Sv mag tot de inzet van een burgerpseudokoper pas worden overgegaan indien de officier van justitie van oordeel is dat geen bevel als bedoeld in artikel 126i Sv (opsporingsambtenaar als pseudokoper) kan worden gegeven. (...) het hof [acht] van belang dat A 3390 reeds contact had met de verdachten [medeverdachte 1] en [verdachte] in het kader van het onderzoek Egidio. Dit contact ging (...) eveneens over gestolen schilderijen. Er was derhalve reeds enige vertrouwensband opgebouwd tussen A 3390 en de verdachten, hetgeen onder meer blijkt uit het feit dat de verdachte [medeverdachte 1] A 3390 uit eigen beweging heeft benaderd met mededelingen over de twee Leerdamse schilderijen. Onder deze omstandigheden ligt het in de rede om het contact tussen A 3390 en de verdachten te laten voortduren in het onderzoek Kopie. Het op dat moment inzetten van een andere pseudokoper zou - gelet op de aard van de zaak - onaanvaardbare afbreukrisico's opleveren.
(...)
Concluderend stelt het hof vast dat het door de verdediging gestelde geen vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv oplevert. Ook overigens is het hof niet gebleken van onrechtmatig optreden van politie of justitie. Het hof verwerpt de verweren (...)"
2.3.1.De voor de beoordeling van het middel van belang zijnde wettelijke bepalingen luiden:
- art. 126i, eerste lid, Sv:
"In geval van verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, kan de officier van justitie in het belang van het onderzoek bevelen dat een opsporingsambtenaar:
a. goederen afneemt van de verdachte,
b. gegevens die zijn opgeslagen, worden verwerkt of overgedragen door middel van een geautomatiseerd werk, door tussenkomst van een openbaar telecommunicatienetwerk afneemt van de verdachte, of
c. diensten verleent aan de verdachte."
- art. 126ij, eerste en tweede lid, Sv:
"1. In een geval als bedoeld in artikel 126i, eerste lid, kan de officier van justitie in het belang van het onderzoek met een persoon die geen opsporingsambtenaar is, overeenkomen dat deze bijstand verleent aan de opsporing door:
a. goederen af te nemen van de verdachte,
b. gegevens die zijn opgeslagen, worden verwerkt of overgedragen door middel van een geautomatiseerd werk, door tussenkomst van een openbaar telecommunicatienetwerk af te nemen van de verdachte, of
c. diensten te verlenen aan de verdachte.
2. Toepassing van het eerste lid vindt alleen plaats indien de officier van justitie van oordeel is dat geen bevel als bedoeld in artikel 126i, eerste lid, kan worden gegeven."
2.3.2.De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de Wet van 27 mei 1999 tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering in verband met de regeling van enige bijzondere bevoegdheden tot opsporing en wijziging van enige andere bepalingen (bijzondere opsporingsbevoegdheden), Stb. 1999, 245 houdt ten aanzien van art. 126ij Sv onder meer het volgende in:
"4.2. Burgerinfiltratie
Er zijn situaties denkbaar waarin infiltratie noodzakelijk is, maar niet door een opsporingsambtenaar kan worden verricht. Denkbaar is dat een infiltrant nodig is met een zeer specifieke deskundigheid om zich in een bepaalde omgeving geloofwaardig te kunnen handhaven, terwijl de politie niet beschikt over een functionaris met deze deskundigheid.
(...)
Ik acht burgerinfiltratie (...) alleen aanvaardbaar als infiltratie door een opsporingsambtenaar redelijkerwijs niet mogelijk is. Deze stelling geeft al aan dat ik ervan uit ga dat burgerinfiltratie een uitzondering zal zijn.
(...)