ECLI:NL:HR:2017:283

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 februari 2017
Publicatiedatum
17 februari 2017
Zaaknummer
16/00337
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid Nederlandse rechter in vordering weduwe werknemer tegen buitenlandse werkgever

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 februari 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door een weduwe, wonende in Kroatië, tegen haar werkgever, de rechtspersoon naar buitenlands recht Atlanship S.A., gevestigd in Zwitserland. De weduwe had een vordering ingesteld tegen haar werkgever, waarbij de bevoegdheid van de Nederlandse rechter aan de orde was. De Hoge Raad verwijst naar de relevante artikelen van de EEX Verordening en de EVEX II, die betrekking hebben op de locatie van de hoofdvestiging van de werkgever.

De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie verworpen, waarbij werd geoordeeld dat de klachten van de weduwe niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad oordeelde dat de aangevoerde klachten geen nadere motivering behoefden, omdat deze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De uitspraak van de Hoge Raad bevestigde daarmee de eerdere uitspraken van de kantonrechter en het gerechtshof, die de vordering van de weduwe hadden afgewezen.

In de beslissing werd de weduwe ook veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van Atlanship zijn begroot op een totaal van € 8.724,34. Dit arrest is gewezen door de raadsheren van de Hoge Raad en openbaar uitgesproken door de vice-president.

Uitspraak

17 februari 2017
Eerste Kamer
16/00337
LZ/MD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[eiseres],
wonende te [woonplaats], Kroatië,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. C.S.G. Janssens,
t e g e n
de rechtspersoon naar buitenlands recht ATLANSHIP S.A.,
gevestigd te La Tour-de-Peilz, Zwitserland,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaten: mr. D. Rijpma en mr. C.J.A. Seinen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiseres] en Atlanship.

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak 2021499\CV EXPL 13-15769 van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam van 14 februari 2014;
b. het arrest in de zaak 200.150.726 van het gerechtshof Den Haag van 25 augustus 2015.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Atlanship heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal P. Vlas strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van [eiseres] heeft bij brief van 22 december 2016 op die conclusie gereageerd.

3.Beoordeling van het middel

De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Atlanship begroot op € 6.524,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, C.E. du Perron en M.J. Kroeze, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president E.J. Numann op
17 februari 2017.