Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het eerste middel
3.Beoordeling van de overige middelen
4.Beslissing
7 november 2017.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 16 december 2015 uitspraak deed in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1961. De verdachte was veroordeeld voor het rijden onder invloed van alcohol, in strijd met artikel 8.3.a van de Wegenverkeerswet 1994. De Hoge Raad behandelt de klachten van de verdachte over de opgelegde sancties, waaronder een alcoholslotprogramma en een geldboete. De verdediging stelt dat er procedurele fouten zijn gemaakt, zoals het niet opmaken van een zittingsproces-verbaal en het niet aantekenen van het arrest in het proces-verbaal.
De Hoge Raad oordeelt dat de klacht over de advocaat die zonder instemming van de verdachte optrad, niet als cassatiemiddel kan worden aangemerkt. De Hoge Raad benadrukt dat alleen middelen van cassatie die voldoen aan de wettelijke vereisten in aanmerking komen voor onderzoek. De klachten van de verdachte worden als onvoldoende onderbouwd beschouwd en leiden niet tot cassatie.
Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep van de verdachte, waarbij wordt opgemerkt dat de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De uitspraak is gedaan op 7 november 2017, waarbij de vice-president en twee raadsheren betrokken waren, en is openbaar uitgesproken.