ECLI:NL:HR:2017:2808

Hoge Raad

Datum uitspraak
3 november 2017
Publicatiedatum
3 november 2017
Zaaknummer
17/02858
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Faillissementsrecht en verzet ex art. 184 Fw met betrekking tot erkenning en betwisting van vorderingen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 november 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die voortvloeide uit een faillissement. De verzoeksters, drie B.V.'s, hebben cassatie ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Rotterdam, waarin hun verzet tegen de goedgekeurde slotuitdelingslijst in het faillissement van [A] B.V. ongegrond werd verklaard. De Hoge Raad verwijst naar de feiten zoals vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal, waarin onder andere wordt vermeld dat [A] B.V. in staat van faillissement is verklaard en dat de Curator is benoemd. De verzoeksters hebben betwist dat zij als middellijk bestuurder van de gefailleerde de vordering van een schuldeiser, [B] B.V., correct hebben betwist tijdens de verificatievergadering. De rechtbank heeft geoordeeld dat de betwisting van de vordering bij de verificatievergadering aan de orde had moeten komen en dat er buiten deze vergadering en de renvooiprocedure geen ruimte is voor betwisting van vorderingen in faillissement. De Hoge Raad oordeelt dat het beroep van de verzoeksters moet worden verworpen, maar dat de zaak moet worden teruggewezen naar de rechtbank. Dit is omdat het cassatieberoep de algemene faillissementskosten heeft doen toenemen, en het onbillijk zou zijn als dit niet op de uitdelingslijst tot uitdrukking zou komen. De Hoge Raad heeft de verzoeksters in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld.

Uitspraak

3 november 2017
Eerste Kamer
17/02858
LZ/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
1. [verzoekster 1] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2. [verzoekster 2] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
3. [verzoekster 3] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
VERZOEKSTERS tot cassatie,
advocaat: mr. F.M. Dekker,
t e g e n
mr. G.A. KROL,
in haar hoedanigheid van curator in het faillissement van [A] B.V.,
kantoorhoudende te [vestigingsplaats] ,
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. S.M. Kingma.
Verzoekers zullen hierna ook worden aangeduid als
[verzoeksters] c.s. en verweerder als de Curator.

1.Het geding in feitelijke instantie

Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak C/10/13/1114 F van de rechtbank Rotterdam van 6 juni 2017.
De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen de beschikking van de rechtbank hebben [verzoeksters] c.s. beroep in cassatie ingesteld.
Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De zaak is voor partijen mondeling toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.B. Rank-Berenschot strekt tot verwerping van het cassatieberoep met verwijzing van het geding ter verdere behandeling en beslissing naar de rechtbank Rotterdam zoals door de curator verzocht.

3.Beoordeling van het middel

3.1
In cassatie kan worden uitgegaan van de feiten vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 1.1. Deze komen op het volgende neer.
( i) [A] B.V. is in staat van faillissement verklaard met benoeming van de Curator als zodanig.
(ii) Op 4 september 2015 is een verificatievergadering gehouden in het faillissement. Volgens het proces-verbaal van die vergadering heeft [betrokkene 1] “(als bestuurder van [verzoeksters] B.V.) als middellijk bestuurder van gefailleerde” een vordering van een schuldeiser, [B] B.V. (hierna: [B] ), (ten dele) betwist.
(iii) Op 17 september 2015 heeft een voortgezette verificatievergadering plaatsgevonden. Blijkens het proces-verbaal daarvan heeft de rechter-commissaris op die vergadering de vorderingen die voorkwamen op de lijst van voorlopig erkende schuldvorderingen, waaronder de hiervoor onder (ii) genoemde vordering van [B] , overgebracht naar de lijst van erkende schuldeisers.
(iv) [verzoeksters] heeft de rechter-commissaris bericht dat zij op 4 september 2015 heeft bedoeld om als schuldeiser van de gefailleerde – en niet als middellijk bestuurder van de gefailleerde – de vordering van [B] te betwisten, en verzocht, kort gezegd, de beslissing omtrent die vordering alsnog overeenkomstig art. 122 lid 1 Fw te verwijzen naar een renvooiprocedure.
( v) Hierop heeft de rechter-commissaris laten weten dat het proces-verbaal wat hem betreft een juiste weergave bevat van hetgeen tijdens de verificatievergadering is besproken, en dat hij daarom geen aanleiding ziet voor heropening van de verificatievergadering (ten behoeve van de verzochte verwijzing).
3.2
In deze verzetprocedure komen [verzoeksters] c.s. op de voet van art. 184 Fw op tegen de door de rechter-commissaris goedgekeurde slotuitdelingslijst in het faillissement. Zij hebben, voor zover in cassatie van belang, de vordering van [B] betwist en met betrekking tot die vordering correctie van de lijst verlangd.
3.3
De rechtbank heeft het verzet ongegrond verklaard. Zij heeft overwogen dat buiten de verificatievergadering en de renvooiprocedure geen ruimte bestaat voor betwisting van vorderingen in faillissement en dat de betwisting van de vordering van [B] dus bij de verificatievergadering aan de orde had moeten komen.
3.4.1
Het middel voert aan dat de rechtbank ten onrechte is voorbijgegaan aan de betwisting van de vordering van [B] op de verificatievergadering van 4 september 2015 door [verzoeksters] als schuldeiser van de gefailleerde. De rechtbank had de zaak, gelet op die betwisting, alsnog moeten verwijzen naar de renvooiprocedure. Het middel verwijst hiertoe naar HR 14 mei 1928, NJ 1928, p. 1680.
3.4.2
Niet blijkt dat [verzoeksters] c.s. aan hun verzet bij de rechtbank ten grondslag hebben gelegd dat op de verificatievergadering van 4 september 2015 de vordering van [B] is betwist door [verzoeksters] als schuldeiser van de gefailleerde. Nu dit een stelling van feitelijke aard betreft, kan deze niet voor het eerst in cassatie worden aangevoerd. Het middel kan reeds om die reden niet tot cassatie leiden.
3.4.3
Opmerking verdient dat het middel bovendien eraan voorbijziet dat de hiervoor in 3.1 onder (iii) genoemde beslissing van de rechter-commissaris om de vordering van [B] op de lijst van erkende schuldeisers te plaatsen, een beschikking is als bedoeld in art. 67 lid 1 Fw, waartegen [verzoeksters] c.s., indien zij zich daarmee niet konden verenigen, hadden dienen op te komen door hoger beroep in te stellen als bedoeld in die bepaling (vgl.
HR 27 augustus 1943, NJ 1943/680, en HR 20 april 1979, ECLI:NL:HR:1979:AC6561, NJ 1980/156). In de verzetprocedure van art. 184 e.v. Fw kan niet van een dergelijke beslissing worden teruggekomen (vgl. onder meer HR 2 oktober 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2728, NJ 1999/467). In HR 14 mei 1928, NJ 1928, p. 1680 valt geen andere beslissing te lezen.
3.5
Hoewel het beroep moet worden verworpen, dient de zaak te worden teruggewezen naar de rechtbank. Aannemelijk is immers dat dit cassatieberoep de algemene faillissementskosten heeft doen toenemen. Het zou onbillijk zijn als dit op de uitdelingslijst niet tot uitdrukking zou komen (vgl. HR 28 juni 1985, ECLI:NL:HR:1985:AC8972, NJ 1985/887, en HR 11 november 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1537, NJ 1995/115). Na verwijzing zal de rechtbank daarom voor zover nodig de uitdelingslijst wat betreft de algemene faillissementskosten opnieuw moeten vaststellen.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
wijst de zaak terug naar de rechtbank met het oog op het hiervoor onder 3.5 overwogene;
veroordeelt [verzoeksters] c.s. in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Curator begroot op € 71,34 aan verschotten en € 1.800,-- voor salaris.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president E.J. Numann als voorzitter en de raadsheren G. Snijders, M.V. Polak, C.E. du Perron en M.J. Kroeze, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer T.H. Tanja-van den Broek op
3 november 2017.