ECLI:NL:HR:2017:280

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 februari 2017
Publicatiedatum
17 februari 2017
Zaaknummer
16/00134
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over naheffing griffierecht en wettelijke grondslag voor vervallenverklaring hoger beroep

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 februari 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door de rechtspersoon NIKITA LIMITED, gevestigd in Anguilla, tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba. De zaak betreft de naheffing van griffierecht en de vraag of er een wettelijke grondslag bestaat voor de vervallenverklaring van het hoger beroep wegens niet-tijdige betaling van dit griffierecht.

Nikita had aanvankelijk het griffierecht van NAf 900,-- tijdig betaald, maar ontving later een naheffing van NAf 4.440,--. Het hof had Nikita een termijn van zes weken gegeven om dit bedrag te betalen, maar verklaarde het hoger beroep vervallen omdat de betaling niet tijdig was geschied. Nikita stelde dat de mogelijkheid tot naheffing van griffierecht geen wettelijke basis had en dat de sanctie van verval van het hoger beroep niet gerechtvaardigd was.

De Hoge Raad oordeelde dat de wetgeving van Sint Maarten, met name artikel 270 lid 5 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, niet voorziet in een regeling voor het vervallen van het hoger beroep bij niet-tijdige betaling van nageheven griffierecht. De Hoge Raad vernietigde de vonnissen van het Gemeenschappelijk Hof en wees de zaak terug voor verdere behandeling. De kosten van het geding in cassatie werden gereserveerd, waarbij de Hoge Raad de kosten aan de zijde van Nikita begrootte op € 843,49 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.

Uitspraak

17 februari 2017
Eerste Kamer
16/00134
TT/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
De rechtspersoon naar vreemd recht NIKITA LIMITED,
gevestigd in Anguilla,
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. S.M. Kingma,
t e g e n
[verweerster],
wonende in [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als Nikita en [verweerster].

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak AR 2013/14 van het gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten van 25 februari 2014;
b. de vonnissen in de zaak AR 14/2013 - ghis 72290 - H 73/2015 van het gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba van 5 juni 2015 en 9 oktober 2015.
De vonnissen van het hof zijn aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen de vonnissen van het hof heeft Nikita beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[verweerster] heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van Nikita in onderdeel 4 van haar cassatieberoep, en tot vernietiging van de vonnissen van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba van 5 juni 2015 en 9 oktober 2015 en tot terugwijzing.

3.Beoordeling van het middel

3.1
Nikita is in hoger beroep gegaan van een tussen partijen gewezen vonnis van het gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten. Nikita heeft tijdig het door de griffier geheven vastrecht (hierna: griffierecht) van NAf 900,-- betaald. Vervolgens heeft Nikita een memorie van grieven ingediend, en [verweerster] een memorie van antwoord; tevens hebben partijen pleitnotities ingediend.
Het hof heeft bij tussenvonnis bepaald dat aan Nikita een termijn van zes weken (tot 17 juli 2015) wordt gegund om een naheffing griffierecht van NAf 4.440,-- te betalen en de zaak naar de rol van 28 augustus 2015 in Sint Maarten verwezen voor akte uitlating griffierecht aan de zijde van Nikita. Nikita heeft op 27 juli 2015 het nageheven bedrag betaald en vervolgens een akte uitlating griffierecht genomen.
3.2
Bij eindvonnis heeft het hof het hoger beroep vervallen verklaard wegens niet-tijdige betaling van het nageheven griffierecht en Nikita veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.
3.3.1
Onderdeel 4 klaagt dat het hof heeft miskend dat de mogelijkheid om griffierecht na te heffen, geen grondslag heeft in het recht.
3.3.2
Het Landsbesluit tarieven in burgerlijke zaken (hierna: Ltbz) regelt de heffing van griffierecht voor Sint Maarten. Daarin is niet voorzien in een regeling voor het naheffen van griffierecht als de griffier aanvankelijk een te laag bedrag heeft geheven. Ook in andere Sint Maartense regelgeving is hierin niet voorzien. Nu de verschuldigdheid van het griffierecht rechtstreeks voortvloeit uit het bepaalde in art. 20 Ltbz en in het Ltbz niet is bepaald dat het griffierecht slechts ineens tot het volle bedrag kan worden geheven, moet worden aangenomen dat de griffier in beginsel bevoegd is tot het naheffen van griffierecht indien hij of het hof tot de slotsom komt dat aanvankelijk te weinig griffierecht is geheven (vgl. HR 26 februari 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC0892, NJ 1994/346). Art. 270 lid 5 Rv Sint Maarten (hierna: RvSM) spreekt in dit verband van het door de griffier ‘getaxeerde’ bedrag. Naheffing van griffierecht is ook mogelijk als het te laag geheven griffierecht het gevolg is van een vergissing bij de vaststelling daarvan. Uit het voorgaande volgt dat onderdeel 4 tevergeefs is voorgesteld.
3.4.1
Onderdeel 1 klaagt onder meer dat het hof heeft miskend dat voor het vervallen of vervallen verklaren van het hoger beroep als sanctie op het niet tijdig betalen van nageheven griffierecht, een (voldoende) wettelijke grondslag moet bestaan, althans dat die (voldoende) wettelijke grondslag in het onderhavige geval ontbreekt.
3.4.2
Art. 270 lid 5 RvSM bepaalt dat het hoger beroep (onder meer) vervalt als binnen de voor indiening van de memorie gestelde termijn, geen vooruitbetaling plaatsvindt van het door de griffier getaxeerde bedrag van het verschuldigde griffierecht. Volgens de tekst van deze bepaling is deze beperkt tot de situatie van niet-tijdige betaling van griffierecht aan het begin van de procedure in hoger beroep. De bepaling ziet niet op de situatie van niet-tijdige betaling van nageheven griffierecht. Uit de toelichting op art. 270 lid 5 RvSM, weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 2.29, kan niet worden afgeleid dat de wetgever overeenkomstige toepassing van dit voorschrift op laatstgenoemde situatie voor ogen heeft gestaan.
Verval van hoger beroep is een ingrijpende sanctie, waarvoor een uitdrukkelijke wettelijke grondslag is vereist. In het licht van het voorgaande kan art. 270 lid 5 RvSM niet worden aangemerkt als een wettelijke grondslag die op voldoende voorzienbare wijze de sanctie van verval van het hoger beroep verbindt aan niet-tijdige betaling van nageheven griffierecht. In zoverre slaagt onderdeel 1.
3.5
Gegrondbevinding van onderdeel 1 brengt mee dat het hof het hoger beroep van Nikita ten onrechte vervallen heeft verklaard. De overige klachten van het middel behoeven geen behandeling.
3.6
Nu [verweerster] de bestreden beslissing niet heeft uitgelokt of verdedigd, zullen de kosten van het geding in cassatie worden gereserveerd.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de vonnissen van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van 5 juni 2015 en 9 oktober 2015;
wijst het geding terug naar dat hof ter verdere behandeling en beslissing;
reserveert de beslissing omtrent de kosten van het geding in cassatie tot de einduitspraak;
begroot deze kosten tot op de uitspraak in cassatie aan de zijde van Nikita op € 843,49 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris, en aan de zijde van [verweerster] op nihil.
Dit arrest is gewezen door de vice-president E.J. Numann als voorzitter en de raadsheren C.A. Streefkerk, M.V. Polak, C.E. du Perron en M.J. Kroeze, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president E.J. Numann op
17 februari 2017.