Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts het volgende overwogen:
"De raadsvrouw heeft ter terechtzitting van het hof aangegeven dat de verweren die in eerste aanleg zijn gevoerd worden herhaald en dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem tenlastegelegde. Het hof begrijpt aldus dat de raadsvrouw de volgende verweren heeft gevoerd:
(...)
2. Dat sprake is geweest van een onrechtmatig onderzoek aan het lichaam, waardoor het als gevolg van die fouillering vergaarde bewijsmateriaal dient te worden uitgesloten van de bewijsvoering.
(...)
Ad 2.
Uit het dossier blijkt het volgende.
In het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 1] is - zakelijk weergegeven - het volgende gerelateerd:
'Eenmaal op het bureau werd verdachte gefouilleerd. Toen ik de verdachte vroeg zijn kleding uit te trekken, hoorde ik hem zeggen dat hij niet wilde meewerken. Ik hoorde hem zeggen dat hij zelf zijn kleding uit wilde trekken. Ik vond dit goed. Ik zag, toen de verdachte in zijn onderbroek stond, een vierkantvormig voorwerp in zijn onderbroek zitten. Ik beval de verdachte zijn onderbroek uit te trekken. Ik zag dat de verdachte weigerde, maar dat even later toch deed. Ik zag dat hij zijn onderbroek op de grond liet vallen maar het zwarte vierkantvormige voorwerp tussen zijn benen klem hield. Toen ik het voorwerp wilde pakken, bood de verdachte verzet. Samen met een collega van de cellengang, heb ik hem op de grond onder controle moeten brengen. Ten tijde van deze schermutseling, zag ik dat het voorwerp een zwart etui was. In het etui zaten witte en bruine bolletjes. Ik herken deze bolletjes als vermoedelijk cocaïne en heroïne. De drugs zijn in beslag genomen'.
In het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 3] is - zakelijk weergegeven - het volgende gerelateerd:
'Op 12 november 2014 kreeg ik het verzoek van [verbalisant 1] te assisteren bij een opium controle bij verdachte [verdachte]. Ik hoorde dat [verbalisant 1] aan de verdachte vroeg zijn kleding uit te trekken. Ik hoorde de verdachte zeggen dat hij alleen wilde meewerken als hij zijn kleding zelf mocht uit trekken. Verdachte heeft daarvoor toestemming gekregen. Ik zag dat verdachte stopte zich te ontkleden toen hij in zijn onderbroek stond. Ik hoorde [verbalisant 1] zeggen dat verdachte zijn onderbroek moest uit trekken. Ik zag dat verdachte zijn onderbroek op de grond liet vallen en vervolgens zijn benen tegen elkaar hield. Ik hoorde [verbalisant 1] zeggen dat verdachte iets tussen zijn benen geklemd hield. Toen [verbalisant 1] het wilde afpakken, begon verdachte zich te verzetten. Ik zag vervolgens dat er een klein zwart tasje op de grond viel. Ik heb samen met [verbalisant 1] verdachte onder controle gebracht. Het bovengenoemde gebeurde in cel 11. De ophoudcellen worden elke dag schoongemaakt. Hierdoor weet ik dat alle cellen leeg zijn aan het begin van elke dag, Verdachte is de enige persoon die op 12 november 2014 in cel 11 heeft gezeten'.
Uit het voorgaande leidt het hof af dat de sommatie van [verbalisant 1] aan verdachte om zijn onderbroek uit te trekken is gedaan met het oog op en dus was gericht op het onderzoek van die onderbroek en derhalve niet (mede) was gericht op het doen van een onderzoek aan het lichaam van verdachte. Op grond daarvan kan worden gezegd dat sprake was van een onderzoek aan de kleding en dat de opsporingsambtenaren daartoe op grond van artikel 9, tweede lid, van de Opiumwet bevoegd waren. (Vgl. HR 23 april 2013, ECLI:NL:HR:2013: BZ8248.) Het verweer van de raadsvrouw wordt verworpen."