Uitspraak
wonende te [woonplaats],
gevestigd te Maastricht,
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
27 oktober 2017.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 oktober 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen [eiser] en Encare Arbozorg B.V. De zaak betreft een geschil over een koopovereenkomst en de daaruit voortvloeiende verplichtingen met betrekking tot de bouwkosten van een nieuwbouwproject. De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen en arresten van de rechtbank Maastricht en het gerechtshof 's-Hertogenbosch, waar de vordering van Encare tot betaling van bouwkosten door [eiser] en zijn vader aan de orde was. De rechtbank had de vordering tegen [eiser] afgewezen, maar het hof had in zijn eindarrest [eiser] en zijn vader hoofdelijk veroordeeld tot betaling van een aanzienlijk bedrag aan Encare.
De Hoge Raad oordeelt dat het hof onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het niet is ingegaan op andere door [eiser] aangevoerde verweren, waaronder een kwijtingsovereenkomst. Dit heeft geleid tot de conclusie dat het hof de devolutieve werking van het appel heeft miskend. De Hoge Raad vernietigt de arresten van het hof en verwijst de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor verdere behandeling. Tevens wordt Encare veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.
Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van alle door partijen aangevoerde stellingen in het hoger beroep, vooral in zaken die betrekking hebben op ongerechtvaardigde verrijking en contractuele verplichtingen.