Uitspraak
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tot herziening van het arrest van de
Hoge Raad der Nederlandenvan 9 juni 2017, nr. 17/01149, ECLI:NL:HR:2017:1058.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 oktober 2017 uitspraak gedaan over een verzoek tot herziening van een eerder arrest. Het verzoek was ingediend door een belanghebbende, die het arrest van 9 juni 2017 (nr. 17/01149, ECLI:NL:HR:2017:1058) wilde laten herzien. De Hoge Raad heeft echter geoordeeld dat het verzoek niet ontvankelijk is. Dit oordeel is gebaseerd op de overweging dat het verzoekschrift geen feiten of omstandigheden bevatte die, volgens artikel 8:119, lid 1, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), tot herziening van het eerdere arrest konden leiden. De Hoge Raad heeft daarbij artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie in acht genomen en de Procureur-Generaal gehoord. De beslissing van de Hoge Raad was dat het verzoek tot herziening niet-ontvankelijk werd verklaard, wat betekent dat het verzoek niet verder in behandeling werd genomen. Deze uitspraak is gedaan door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw, samen met de raadsheren P.M.F. van Loon en M.E. van Hilten, en werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski.