ECLI:NL:HR:2017:2651

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 oktober 2017
Publicatiedatum
18 oktober 2017
Zaaknummer
16/02803
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep inzake mensenhandel met betrekking tot de redelijke termijn in de cassatiefase

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam, dat op 28 januari 2016 werd gewezen in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1976. De verdachte is in deze zaak veroordeeld tot een gevangenisstraf van dertig maanden voor mensenhandel, zoals omschreven in artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht. De Hoge Raad heeft op 17 oktober 2017 uitspraak gedaan in deze cassatiezaak, waarbij de advocaat van de verdachte, W.H. Jebbink, middelen van cassatie heeft voorgesteld. De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot vermindering van de opgelegde straf en tot verwerping van het beroep voor het overige.

De Hoge Raad heeft de middelen van de verdachte beoordeeld en geconcludeerd dat de eerste vier middelen niet tot cassatie kunnen leiden. Dit werd onderbouwd met de overweging dat de middelen geen rechtsvragen oproepen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Echter, het vijfde middel, dat betrekking heeft op de redelijke termijn in de cassatiefase, werd gegrond bevonden. De Hoge Raad oordeelde dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), was overschreden omdat de stukken te laat door het Hof waren ingezonden.

Als gevolg van deze constatering heeft de Hoge Raad besloten de opgelegde gevangenisstraf te verminderen van dertig maanden naar 28 maanden. De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en het beroep voor het overige verworpen. Deze uitspraak is gedaan door de vice-president en twee raadsheren, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

17 oktober 2017
Strafkamer
nr. S 16/02803
ES
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 28 januari 2016, nummer 23/001940-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft W.H. Jebbink, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot vermindering van de opgelegde straf en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het eerste tot en met het vierde middel

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Beoordeling van het vijfde middel

3.1.
Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
3.2.
Het middel is gegrond. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van dertig maanden.

4.Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze 28 maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-presidentW.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier L. Nuy, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
17 oktober 2017.