Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het eerste, het tweede en het derde middel
3.Beoordeling van het vierde middel
4.Slotsom
5.Beslissing
17 oktober 2017.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam, dat op 28 januari 2016 uitspraak deed in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1973. De verdachte is in cassatie gegaan tegen de uitspraak van het hof, waarbij hij werd veroordeeld voor mensenhandel op basis van artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht. De advocaat van de verdachte, W.H. Jebbink, heeft middelen van cassatie voorgesteld, die aan het arrest zijn gehecht. De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot een vermindering van de opgelegde straf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat de eerste drie middelen niet tot cassatie kunnen leiden. Dit behoeft geen nadere motivering, aangezien de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Het vierde middel, dat betrekking heeft op de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), is echter gegrond. De Hoge Raad oordeelt dat de redelijke termijn in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
Als gevolg van deze overschrijding van de redelijke termijn heeft de Hoge Raad besloten de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van achttien maanden te verminderen naar zeventien maanden. De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en verwerpt het beroep voor het overige. Dit arrest is gewezen op 17 oktober 2017 en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.