Uitspraak
wonende te [woonplaats],
zetelende te Amsterdam,
1.Het geding in feitelijke instantie
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
13 oktober 2017.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 oktober 2017 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft een verzoekster, aangeduid als betrokkene, die in cassatie ging tegen de beslissing van de rechtbank die op 29 mei 2017 was genomen in het kader van de Wet Bopz. De rechtbank had geoordeeld dat aan de gevaarcriteria was voldaan, wat aanleiding gaf tot het verzoek om cassatie. De advocaat van betrokkene, mr. C. Reijntjes-Wendenburg, heeft het cassatierekest ingediend, maar de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam heeft geen verweerschrift ingediend. De conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal was om het cassatieberoep te verwerpen. De Hoge Raad heeft de klachten die in het cassatiemiddel zijn aangevoerd, niet gegrond verklaard. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten niet tot cassatie konden leiden en dat er geen nadere motivering nodig was, aangezien de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarmee de beschikking van de rechtbank in stand bleef.