ECLI:NL:HR:2017:2596

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 oktober 2017
Publicatiedatum
11 oktober 2017
Zaaknummer
16/05765
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het beroep in cassatie wegens te late indiening van de schriftuur

In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van een beroep in cassatie door een verdachte, geboren in 1988, tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, van 9 mei 2016. De verdachte heeft een schriftuur houdende een middel van cassatie ingediend, maar deze is te laat ingediend. De aanzegging, zoals bedoeld in artikel 435, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), is op 12 december 2016 aan de verdachte betekend. Volgens artikel 437, tweede lid, Sv moet de schriftuur binnen twee maanden na deze betekening door de raadsman van de verdachte worden ingediend. De schriftuur is echter pas op 14 februari 2017 bij de Hoge Raad ingekomen, wat betekent dat de wettelijke termijn niet in acht is genomen.

De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de verdachte niet kan worden ontvangen in het beroep, omdat de schriftuur niet tijdig is ingediend. Dit leidt tot de conclusie dat de verdachte niet-ontvankelijk wordt verklaard in het beroep. De uitspraak is gedaan op 10 oktober 2017 door de vice-president J. de Hullu, samen met de raadsheren A.J.A. van Dorst en E.S.G.N.A.I. van de Griend, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

10 oktober 2017
Strafkamer
nr. S 16/05765 A
JHO/SSA
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, van 9 mei 2016, nummer H 43/15, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft P.M.E. Mohamed, advocaat te Oranjestad, een schriftuur houdende een middel van cassatie ingediend.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het beroep.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

2.1.
Blijkens de daarvan opgemaakte akte is de aanzegging als bedoeld in art. 435, eerste lid, Sv op 12 december 2016 aan de verdachte in persoon betekend. Art. 437, tweede lid, Sv schrijft voor dat, op straffe van niet-ontvankelijkheid, binnen twee maanden na de betekening van die aanzegging door de raadsman van de verdachte een schriftuur houdende middelen van cassatie moet worden ingediend. De onderhavige schriftuur is echter eerst bij de Hoge Raad ingekomen op 14 februari 2017.
2.2.
Nu de verdachte niet binnen de bij de wet gestelde termijn bij de Hoge Raad door een raadsman een schriftuur houdende middelen van cassatie heeft doen indienen, is niet in acht genomen het voorschrift van art. 437, tweede lid, Sv, zodat de verdachte in het beroep niet kan worden ontvangen.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
10 oktober 2017.