ECLI:NL:HR:2017:2586

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 oktober 2017
Publicatiedatum
10 oktober 2017
Zaaknummer
16/00285
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onjuiste rechtsopvatting omtrent niet-ontvankelijkheid in hoger beroep na uitreiking uitspraak aan derde

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 oktober 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam. De verdachte was eerder bij verstek veroordeeld door de Politierechter in de Rechtbank Amsterdam op 31 maart 2015 voor poging tot diefstal met braak, en de mededeling van deze uitspraak was op 21 april 2015 aan een ander op het adres van de verdachte uitgereikt. Het Hof had geoordeeld dat de verdachte niet-ontvankelijk was in zijn hoger beroep, omdat hij niet binnen de wettelijk voorgeschreven termijn van veertien dagen na de einduitspraak hoger beroep had ingesteld. De Hoge Raad oordeelde echter dat het Hof een onjuiste rechtsopvatting had gehanteerd door de uitreiking aan een derde te beschouwen als een omstandigheid die de bekendheid van de einduitspraak bij de verdachte kon aantonen. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof en wees de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam voor herbehandeling. Dit arrest benadrukt het belang van correcte uitreiking van uitspraken en de gevolgen daarvan voor de ontvankelijkheid in hoger beroep.

Uitspraak

10 oktober 2017
Strafkamer
nr. S 16/00285
SEU/JHO
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 13 januari 2016, nummer 23/002184-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft R.B. Schmidt, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Amsterdam teneinde opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
Het middel klaagt dat het Hof de verdachte ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn hoger beroep.
2.2.
Het Hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep tegen het vonnis van de Politierechter in de Rechtbank Amsterdam van 31 maart 2015, waarbij de verdachte ter zake van - kort gezegd - poging tot diefstal met braak is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf weken. De bestreden uitspraak houdt dienaangaande het volgende in:
"De verdachte is bij vonnis op 31 maart 2015 bij verstek veroordeeld.
De mededeling uitspraak is op 21 april 2015 aan een ander op het vermelde adres, te weten het GBA-adres van de verdachte [a-straat 1] te [plaats], uitgereikt.
Tegen dit vonnis heeft de verdachte niet binnen veertien dagen nadien hoger beroep ingesteld, maar eerst op 28 mei 2015.
Nu het hoger beroep niet binnen de wettelijk voorgeschreven termijn is ingesteld zal de verdachte daarin niet-ontvankelijk worden verklaard."
2.3.
Art. 408, eerste en tweede lid, Sv luidt, voor zover hier van belang:
"1. Het hoger beroep moet binnen veertien dagen na de einduitspraak worden ingesteld indien:
a. de dagvaarding of oproeping om op de terechtzitting te verschijnen of de aanzegging of oproeping voor de nadere terechtzitting aan de verdachte in persoon is gedaan of betekend;
b. de verdachte op de terechtzitting of nadere terechtzitting is verschenen;
c. zich anderszins een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de dag van de terechtzitting of van de nadere terechtzitting de verdachte tevoren bekend was;
(...)
2. In andere gevallen dan de in het eerste lid genoemde moet het hoger beroep worden ingesteld binnen veertien dagen nadat zich een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de einduitspraak de verdachte bekend is."
2.4.
Het Hof heeft vastgesteld dat de mededeling uitspraak betreffende voormeld vonnis van de Politierechter op 21 april 2015 is uitgereikt aan een ander dan de verdachte op het adres waarop de verdachte in de GBA (thans BRP) was ingeschreven. Die uitreiking heeft het Hof kennelijk - gezien de overweging dat de verdachte niet binnen veertien dagen nadien hoger beroep heeft ingesteld tegen het vonnis in eerste aanleg - aangemerkt als een omstandigheid waaruit voortvloeit dat de einduitspraak de verdachte bekend is, als bedoeld in art. 408, tweede lid, Sv. Dat oordeel getuigt van een onjuiste rechtsopvatting.
2.5.
Het middel is gegrond.

3.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
10 oktober 2017.