Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Beslissing
10 oktober 2017.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 8 november 2016, in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1989. Het beroep is ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door advocaat M.E. van der Werf uit Amsterdam. De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De zaak betreft de vraag of de middelen van cassatie, die zijn voorgesteld in de schriftuur, kunnen leiden tot cassatie. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de middelen niet tot cassatie kunnen leiden, en dat dit geen nadere motivering behoeft, gezien artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad verwerpt het beroep, wat betekent dat het eerdere oordeel van het Gerechtshof in stand blijft. Deze uitspraak is gedaan op 10 oktober 2017 en is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, samen met de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers, in aanwezigheid van griffier S.P. Bakker.