Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Beslissing
10 oktober 2017.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 14 juli 2016 werd gewezen. De verdachte, geboren in 1956, heeft beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het hof. De advocaat van de verdachte, J.J. Bussink, heeft middelen van cassatie voorgesteld, die aan het arrest zijn gehecht. De Advocaat-Generaal, W.H. Vellinga, heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit is in overeenstemming met artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, wat betekent dat er geen nadere motivering nodig is, aangezien de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
De Hoge Raad heeft op 10 oktober 2017 het beroep verworpen. De uitspraak betreft een zaak van doodslag, waarbij de verdediging onder andere aanvoert dat de bloedsporen niet als bewijs tegen de verdachte kunnen worden gebruikt. Daarnaast wordt betwist dat er een relatie kan worden vastgesteld tussen de door de verdachte gebruikte zoektermen op internet en het ten laste gelegde feit. Ook wordt gesteld dat een onbekende derde de inbraak heeft geënsceneerd en/of het delict heeft gepleegd. De Hoge Raad heeft deze klachten als falend beoordeeld en het beroep verworpen.