In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 februari 2017 uitspraak gedaan over het beroep in cassatie van een belanghebbende tegen een uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch. De zaak betreft de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2011. De Hoge Raad heeft beoordeeld of het beroep in cassatie ontvankelijk was. Uit de processtukken bleek dat de uitspraak van het Hof op 27 oktober 2016 aan partijen was verzonden, en dat het beroepschrift in cassatie pas op 12 december 2016 bij de Hoge Raad was ingediend. Dit was na de wettelijke termijn van zes weken, die eindigde op 8 december 2016. Bovendien was het beroepschrift volgens het poststempel op 9 december 2016 ter post bezorgd, wat ook niet tijdig was. De griffier van de Hoge Raad had de belanghebbende de gelegenheid gegeven om aan te tonen dat het beroepschrift voor het einde van de termijn ter post was bezorgd, maar deze gelegenheid is niet tijdig benut. De Hoge Raad concludeerde dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk moest worden verklaard. De Hoge Raad heeft geen termen gezien voor een veroordeling in de proceskosten.