ECLI:NL:HR:2017:255

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 februari 2017
Publicatiedatum
16 februari 2017
Zaaknummer
16/05991
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep in cassatie inzake inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 februari 2017 uitspraak gedaan over het beroep in cassatie van een belanghebbende tegen een uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch. De zaak betreft de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2011. De Hoge Raad heeft beoordeeld of het beroep in cassatie ontvankelijk was. Uit de processtukken bleek dat de uitspraak van het Hof op 27 oktober 2016 aan partijen was verzonden, en dat het beroepschrift in cassatie pas op 12 december 2016 bij de Hoge Raad was ingediend. Dit was na de wettelijke termijn van zes weken, die eindigde op 8 december 2016. Bovendien was het beroepschrift volgens het poststempel op 9 december 2016 ter post bezorgd, wat ook niet tijdig was. De griffier van de Hoge Raad had de belanghebbende de gelegenheid gegeven om aan te tonen dat het beroepschrift voor het einde van de termijn ter post was bezorgd, maar deze gelegenheid is niet tijdig benut. De Hoge Raad concludeerde dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk moest worden verklaard. De Hoge Raad heeft geen termen gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17 februari 2017
Nr. 16/05991
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof ’s-Hertogenboschvan 27 oktober 2016, nr. 15/01044, betreffende de aan belanghebbende voor het jaar 2011 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.

1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie

Blijkens de zich in het procesdossier bevindende brieven van de griffier van het Hof is een afschrift van de uitspraak van het Hof aangetekend aan partijen verzonden op 27 oktober 2016.
Blijkens een door de griffier van de Hoge Raad op het beroepschrift in cassatie gestelde aantekening is dit beroepschrift op 12 december 2016 ter griffie van de Hoge Raad binnengekomen.
Het beroepschrift in cassatie is derhalve niet ontvangen binnen de in artikel 6:7 Awb gestelde termijn van zes weken, die in het onderhavige geval eindigde op 8 december 2016. Het is evenmin tijdig ingediend in de zin van artikel 6:9, lid 2, Awb, aangezien volgens het poststempel op de envelop het beroepschrift op 9 december 2016 ter post is bezorgd.
De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende bij aangetekende brief van 15 december 2016, die volgens de gegevens van Track&Trace van PostNL is afgeleverd op het door belanghebbende opgegeven adres, in de gelegenheid gesteld binnen vier weken na de dagtekening van deze brief aan te tonen dat het beroepschrift voor het einde van de beroepstermijn ter post is bezorgd, dan wel mee te delen waarom de beroepstermijn is overschreden. Die termijn van vier weken eindigde op 12 januari 2017. Belanghebbende heeft van deze gelegenheid niet tijdig gebruik gemaakt. De op 13 januari 2017 bij de Hoge Raad ingekomen brief wordt als te laat ingekomen buiten beschouwing gelaten.
Gelet op het hiervoor overwogene moet het beroep in cassatie niet-ontvankelijk worden verklaard.

2.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet‑ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer M.A. Fierstra als voorzitter, en de raadsheren J. Wortel en Th. Groeneveld en in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 17 februari 2017.