Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3. Beslissing
3 oktober 2017.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 oktober 2017 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van een verdachte, geboren in 1988. Het beroep was ingesteld tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 16 december 2015. De verdachte werd vertegenwoordigd door advocaat N. van Schaik uit Utrecht, die een schriftuur indiende. De Advocaat-Generaal A.J. Machielse concludeerde dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard moest worden op basis van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het beroep beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten die door de verdachte zijn aangevoerd geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit was het geval omdat de partij die het cassatieberoep had ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het beroep, of omdat de klachten niet tot cassatie konden leiden.
Daarom heeft de Hoge Raad, gehoord de Procureur-Generaal, besloten het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren. De uitspraak werd gedaan door vice-president J. de Hullu, samen met raadsheren V. van den Brink en M.J. Borgers, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting.