Uitspraak
wonende te [woonplaats],
1.Het geding in feitelijke instantie
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
29 september 2017.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 september 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de toepassing van de Wet Bopz. De zaak betreft een verzoek tot ontslag van betrokkene, die op basis van een machtiging tot voortgezet verblijf in verpleeginrichting De Hazelhof te Gulpen verblijft. Betrokkene had een verzoek ingediend bij de geneesheer-directeur om ontslag uit de verpleeginrichting, maar dit verzoek werd afgewezen. De officier van justitie heeft vervolgens de rechtbank verzocht om een beslissing te nemen op het ontslagverzoek, maar de rechtbank verklaarde de officier van justitie niet-ontvankelijk. De rechtbank oordeelde dat de ontslagregeling van de Wet Bopz niet van toepassing is op personen die in een verpleeginrichting verblijven, omdat de wet een onderscheid maakt tussen verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis en in een verpleeginrichting.
In cassatie heeft de Hoge Raad de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de ontslagregeling van artikel 49 Wet Bopz niet van toepassing is op personen die in een verpleeginrichting verblijven. De Hoge Raad concludeerde dat artikel 49 Wet Bopz ook van toepassing is op personen die krachtens een inbewaringstelling of rechterlijke machtiging zijn opgenomen in een door de minister als zodanig aangemerkte verpleeginrichting of zwakzinnigeninrichting. De Hoge Raad vernietigde de beschikking van de rechtbank Limburg en wees de zaak terug naar die rechtbank voor verdere behandeling en beslissing.