ECLI:NL:HR:2017:2524

Hoge Raad

Datum uitspraak
29 september 2017
Publicatiedatum
29 september 2017
Zaaknummer
17/02372
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van cassatieberoep in goederenrechtelijke kwestie over erfdienstbaarheid

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 september 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [eiseres] tegen [verweerder]. De zaak betreft een geschil over de ontvankelijkheid van het cassatieberoep in het kader van goederenrecht, specifiek met betrekking tot erfdienstbaarheden. De Hoge Raad verwijst naar eerdere uitspraken van de rechtbank Den Haag en het gerechtshof Den Haag, waaruit blijkt dat [eiseres] in een eerdere fase van de procedure niet in het gelijk is gesteld.

De Hoge Raad oordeelt dat de klachten van [eiseres] geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit oordeel is gebaseerd op het standpunt van de Procureur-Generaal, die stelde dat [eiseres] klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep. De Hoge Raad concludeert dat de aangevoerde klachten niet tot cassatie kunnen leiden, en verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

In de beslissing wordt [eiseres] ook veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van [verweerder] zijn begroot op nihil. Dit arrest is gewezen door de raadsheren van de Hoge Raad en openbaar uitgesproken door raadsheer G. de Groot.

Uitspraak

29 september 2017
Eerste Kamer
17/02372
LZ/MD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats],
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. D.Th.J. van der Klei,
t e g e n
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiseres] en [verweerder].

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak C/09/502184/KG ZA 15-1944 van de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag van 3 maart 2016;
b. de arresten in de zaak 200.187.998/01 van het gerechtshof Den Haag van 24 mei 2016 en 2 mei 2017.
De arresten van het hof zijn aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen de arresten van het hof heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De procesinleiding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen [verweerder] is verstek verleend.
Het standpunt van de Procureur-Generaal strekt tot niet-ontvankelijkheid van [eiseres] in haar cassatieberoep op de voet van art. 80a Wet RO.

3.Beoordeling van de ontvankelijkheid

De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden (zie het standpunt van de Procureur-Generaal onder 5-8).
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a lid 1 RO en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk;
veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, A.H.T. Heisterkamp en T.H. Tanja-van den Broek, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
29 september 2017.