Uitspraak
1.Geding in cassatie
3.Slotsom
4.Beslissing
26 september 2017.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 september 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam. De verdachte was in hoger beroep veroordeeld voor het rijden met een ongeldig verklaard rijbewijs. De Hoge Raad oordeelde dat de bewijsvoering niet voldoende was om te concluderen dat de verdachte 'redelijkerwijs moest weten' dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. De verdachte had een Lichte Educatieve Maatregel Alcohol en verkeer (LEMA) opgelegd gekregen, maar had niet aan de vereisten voldaan. Het Hof had geoordeeld dat de verdachte op de hoogte had moeten zijn van de ongeldigverklaring, omdat het besluit per aangetekende en gewone brief naar het juiste adres was verzonden. Echter, de Hoge Raad oordeelde dat de enkele omstandigheid dat de aangetekende brief retour was gekomen, niet voldoende was om te stellen dat de verdachte redelijkerwijs op de hoogte moest zijn van de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam voor herbehandeling.