2.2.1.Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
"hij, op of omstreeks 14 februari 2014 te Zandvoort, als bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 320 microgram, in elk geval hoger dan 220 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn."
2.2.3.Bij de beoordeling van het middel zijn de volgende aan de Hoge Raad gezonden stukken van belang:
(i) de appelschriftuur van de raadsman van de verdachte, onder meer inhoudende:
"Middels deze schriftuur zal ik opgave doen van een onderzoekswens en een getuige welke in het belang van de verdediging dient te worden gehoord ten overstaan van het hof dan wel ten overstaan van de rechter- of raadsheer-commissaris (...).
(...)
Uit het dossier blijkt dat een persoon onder invloed heeft gereden en dat deze persoon de (of een) identiteitsbewijs van appellant aan de opsporingsambtenaar heeft overgelegd.
De verdediging heeft de officier van justitie kort voor de zitting verzocht om nader onderzoek, namelijk het verzoek om te onderzoeken wie de eigenaar (of eigenaresse) van de auto met het kenteken [AA-00-BB] was op 14 februari 2014 (met het volgende verzoek om deze persoon als getuige op te roepen om hem te vragen wie op 14 februari 2014 in zijn auto had gereden), omdat appellant mij had meegedeeld dat hij nimmer in een auto met voornoemd kenteken heeft gereden; appellant gaf aan dat hij überhaupt op 14 februari 2014 niet in Zandvoort is geweest.
(...) De officier van justitie heeft geen gehoor gegeven aan de door de verdediging gedane onderzoekswensen. Om deze reden zijn de onderzoekswensen door de verdediging op de zitting herhaald. Ik heb bepleit dat het noodzakelijk was dat achterhaald zou worden wie op 14 februari 2014 de eigenaar van de auto met het kenteken [AA-00-BB] was, zodat die persoon als getuige zou worden gehoord teneinde de verdediging in de gelegenheid te stellen te vragen of appellant op 14 februari 2014 in zijn auto had gereden en bij een ontkennend antwoord te vragen wie wel op die datum in zijn auto heeft gereden.
De politierechter achtte het niet noodzakelijk dat de zaak zou worden aangehouden om de onderzoekswensen te verrichten en zij veroordeelde appellant voor het ten laste gelegde tot een geldboete van € 300,-.
Bijgaand treft u een door appellant (vandaag) handgeschreven en een door hem ondertekend briefje aan, waarin hij (onder meer) aangeeft dat hij op 14 februari 2014 niet in Zandvoort is geweest; hij stelt dat hij die datum in België was.
(...)
Indien onderhavige strafzaak aanhangig wordt gemaakt en behandeld in hoger beroep, dan acht ik het in het belang van de verdediging dat (in de eerste plaats) wordt onderzocht wie op 14 februari 2014 de eigenaar (of eigenaresse) van de auto met het kenteken [AA-00-BB] was.
(...)
Ik acht het (in de tweede plaats) in het belang van de verdediging om het ertoe te doen leiden dat de navolgende persoon als getuige kan worden ondervraagd:
- De eigenaar of eigenaresse van de auto met het kenteken [AA-00-BB] op 14 februari 2014
Toelichting
Indien bekend wordt wie de eigenaar of eigenaresse van de auto met het kenteken [AA-00-BB] was op 14 februari 2014, dan is het evident dat de verdediging er belang bij heeft om deze persoon als getuige te horen. Deze getuige kan verklaren wie op 14 februari 2014 in zijn of haar auto heeft gereden. Ook wil ik vragen of deze getuige überhaupt appellant kent.
Appellant is zeer stellig in zijn standpunt dat hij die datum niet in die auto heeft gereden. Deze getuige zal zijn standpunt kunnen bevestigen."
(ii) een aan het Hof gerichte brief van de Advocaat-Generaal bij het Ressortsparket van 21 juli 2015, onder meer inhoudende:
"In reactie op de regiewensen vermeld in de appèlschriftuur d.d. 4 november 2014 in opgemelde zaak bericht ik U bij deze mijn standpunt.
(... )
Ik lees in het proces-verbaal ter zake artikel 8 WVW 1994 dat verdachte zowel zijn rijbewijs en zijn ID-bewijs heeft getoond. Voor zover ik kan beoordelen lijkt de handtekening van de verdachte, die onder de verklaring in dit pv is gezet, op de handtekening die op de ID-kaart van verdachte staat."
(iii) het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 21 juli 2015, onder meer inhoudende:
"De raadsman wordt in de gelegenheid gesteld zijn verzoeken te doen en toe te lichten. Hij verzoekt dat onderzoek zal worden verricht bij de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW) naar de tenaamgestelde van de personenauto van het merk Volkswagen, voorzien van het kenteken [AA-00-BB] en dat in het vervolg daarop die persoon voor verhoor als getuige wordt opgeroepen. Ter toelichting op dit verzoek verwijst de raadsman naar de inhoud van zijn appelschriftuur.
Ter aanvulling merkt de raadsman op - zakelijk weergegeven - dat de door de raadsman gedane verzoeken van belang zijn voor de waarheidsvinding. Indien dit onderzoek achterwege blijft, bestaat de kans dat een onschuldige wordt veroordeeld. De verdachte stelt zich op het standpunt dat sprake is van identiteitsfraude. Anders dan de advocaat-generaal stelt, lijken de handtekening op het ID-bewijs en de handtekening op pagina 3 van het politiedossier niet op elkaar. Desgevraagd door de voorzitter deelt de raadsman mede dat hij niet weet of de verdachte bij de politie aangifte van vermissing van zijn rijbewijs en/of ID-bewijs heeft gedaan. Door het verhoor van de tenaamgestelde van de hierboven genoemde personenauto, kan mogelijk duidelijk worden op welke wijze de identiteitsbewijzen van de verdachte in vreemde handen terecht zijn gekomen, aldus de raadsman.
De advocaat-generaal reageert op de verzoeken van de raadsman en deelt mede - zakelijk weergegeven - dat deze dienen te worden afgewezen, aangezien deze onvoldoende zijn onderbouwd. De politie zal bij een identiteitscontrole altijd de foto op het identiteitsbewijs vergelijken met het uiterlijk van de persoon die dat identiteitsbewijs overhandigt. Er dient te worden uitgegaan van het proces-verbaal. De verdachte stelt dat sprake is van identiteitsfraude, maar hij voert niets aan ter onderbouwing van die stelling. Er is geen proces-verbaal van aangifte, en geen verklaring van bijvoorbeeld een getuige die bevestigt dat de verdachte op het moment van het ten laste gelegde in België was.
Het onderzoek wordt onderbroken voor beraad in raadkamer.
Het onderbroken onderzoek wordt hervat. De voorzitter deelt mede dat de verzoeken van de raadsman worden beoordeeld aan de hand van het criterium van het verdedigingsbelang. De voorzitter deelt als beslissing en overweging van het hof mede dat beide verzoeken van de raadsman worden afgewezen, aangezien deze onvoldoende zijn onderbouwd."