Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
4.Slotsom
5.Beslissing
26 september 2017.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam, dat op 20 augustus 2015 uitspraak deed in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van medeplegen van witwassen en poging tot medeplegen van witwassen, in het kader van phishingfraude. De verdachte, geboren in 1988, heeft het cassatieberoep ingesteld via zijn advocaat J. Kuijper. De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft het middel van cassatie beoordeeld en geconcludeerd dat het niet tot cassatie kan leiden. Dit werd onderbouwd met de overweging dat het middel geen rechtsvragen oproept die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling, zoals vereist door artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Echter, de Hoge Raad heeft ambtshalve de bestreden uitspraak beoordeeld en vastgesteld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), is overschreden. Dit heeft geleid tot een vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van zes maanden naar vijf maanden en drie weken. De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd, maar alleen wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en het beroep voor het overige verworpen.