ECLI:NL:HR:2017:2481

Hoge Raad

Datum uitspraak
26 september 2017
Publicatiedatum
26 september 2017
Zaaknummer
16/03859
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen doodslag door vader en zoon en het recht op ondervraging

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 september 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft een strafzaak waarin de verdachte, een vader, samen met zijn zoon wordt beschuldigd van medeplegen van doodslag. De kern van de zaak draait om de vraag of de verdediging een behoorlijke en effectieve gelegenheid heeft gehad om de medeverdachte, de zoon van de verdachte, als getuige te horen. Dit raakt aan het recht op een eerlijk proces zoals vastgelegd in artikel 6.3 onder d van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De verdediging heeft gesteld dat zij niet in staat was om de betrouwbaarheid van de getuige adequaat aan te vechten.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling geconcludeerd dat de verdediging voldoende gelegenheid heeft gehad om de medeverdachte te ondervragen. De advocaat-generaal, A.J. Machielse, heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep, en de Hoge Raad heeft dit advies gevolgd. De Hoge Raad oordeelde dat het middel niet tot cassatie kan leiden, omdat het niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De uitspraak bevestigt dat er geen schending heeft plaatsgevonden van het recht op ondervraging zoals bedoeld in het EVRM.

De uitspraak van de Hoge Raad is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de grenzen van het ondervragingsrecht in strafzaken verduidelijkt en bevestigt dat de verdediging in deze zaak voldoende mogelijkheden heeft gehad om haar standpunt naar voren te brengen. Het arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel, samen met de raadsheren Y. Buruma en V. van den Brink, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

26 september 2017
Strafkamer
nr. S 16/03859
ABO
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, van 20 juli 2016, nummer 21/005148-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft R.J. Baumgardt, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P.J. Lugtenburg, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
26 september 2017.