Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het eerste, het tweede en het derde middel
3.Beoordeling van het vierde middel
4.Beoordeling van het vijfde middel
5.Slotsom
6.Beslissing
26 september 2017.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, waarin de verdachte is veroordeeld voor diefstal van geldbedragen door zonder toestemming geldopnames te doen met de creditcard van zijn toenmalige vriendin. De Hoge Raad behandelt de vraag of het Hof bij de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de benadeelde partij ten onrechte ook bedragen heeft meegenomen waarvoor de verdachte is vrijgesproken. De Hoge Raad oordeelt dat het Hof kennelijk bij vergissing deze bedragen in aanmerking heeft genomen, wat leidt tot een verbetering van de bestreden uitspraak. De Hoge Raad bevestigt dat alleen schade die door het strafbare feit is toegebracht in aanmerking komt voor de schadevergoedingsmaatregel, zoals vastgelegd in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
Daarnaast wordt in de uitspraak ingegaan op de redelijke termijn van de procedure. De Hoge Raad oordeelt dat de redelijke termijn in de cassatiefase is overschreden, maar verbindt hieraan geen rechtsgevolg. De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak voor zover deze de verdachte verplicht tot betaling van een bedrag aan de benadeelde partij, en legt een nieuwe verplichting op tot betaling van een lager bedrag, met vervangende hechtenis bij gebreke van betaling. De uitspraak van de Hoge Raad is gedaan op 26 september 2017.