ECLI:NL:HR:2017:2479

Hoge Raad

Datum uitspraak
26 september 2017
Publicatiedatum
26 september 2017
Zaaknummer
15/04867
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal van geldbedragen door ongeoorloofde creditcardopnames en de schadevergoedingsmaatregel

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, waarin de verdachte is veroordeeld voor diefstal van geldbedragen door zonder toestemming geldopnames te doen met de creditcard van zijn toenmalige vriendin. De Hoge Raad behandelt de vraag of het Hof bij de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de benadeelde partij ten onrechte ook bedragen heeft meegenomen waarvoor de verdachte is vrijgesproken. De Hoge Raad oordeelt dat het Hof kennelijk bij vergissing deze bedragen in aanmerking heeft genomen, wat leidt tot een verbetering van de bestreden uitspraak. De Hoge Raad bevestigt dat alleen schade die door het strafbare feit is toegebracht in aanmerking komt voor de schadevergoedingsmaatregel, zoals vastgelegd in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.

Daarnaast wordt in de uitspraak ingegaan op de redelijke termijn van de procedure. De Hoge Raad oordeelt dat de redelijke termijn in de cassatiefase is overschreden, maar verbindt hieraan geen rechtsgevolg. De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak voor zover deze de verdachte verplicht tot betaling van een bedrag aan de benadeelde partij, en legt een nieuwe verplichting op tot betaling van een lager bedrag, met vervangende hechtenis bij gebreke van betaling. De uitspraak van de Hoge Raad is gedaan op 26 september 2017.

Uitspraak

26 september 2017
Strafkamer
nr. S 15/04867
KD/MD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 1 oktober 2015, nummer 20/004369-12, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft B.P. de Boer, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de benadeelde partij en de daaraan verbonden vervangende hechtenis, tot verbetering door de Hoge Raad van de bestreden uitspraak op de wijze zoals weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 46, en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het eerste, het tweede en het derde middel

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Beoordeling van het vierde middel

3.1.
Het middel bevat de klacht dat het Hof ten onrechte geldopnames waarvoor verdachte is vrijgesproken en betalingen waarvoor verdachte niet is veroordeeld in aanmerking heeft genomen bij de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in art. 36f Sr.
3.2.
Op de gronden die zijn vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 33 tot en met 38 moet worden aangenomen dat het Hof kennelijk bij vergissing bij de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel mede bedragen in aanmerking heeft genomen die geen betrekking hebben op de bewezenverklaarde feiten. De Hoge Raad zal, met herstel van deze misslag, de bestreden uitspraak verbeteren als hierna te melden.

4.Beoordeling van het vijfde middel

4.1.
Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
4.2.
Het middel is gegrond. Gelet op de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van vier maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, en de mate waarin de redelijke termijn is overschreden, is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en zal de Hoge Raad met dat oordeel volstaan.

5.Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

6.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak voor zover daarin aan de verdachte de verplichting is opgelegd tot betaling aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij, van een bedrag van € 7.527,90, bestaande uit € 7.277,90 materiële schade en € 250,- immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 72 dagen hechtenis;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij, van een bedrag van € 6.530,-, bestaande uit € 6.280,- materiële schade en € 250,- immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 67 dagen hechtenis;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-presiden W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
26 september 2017.