Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
26 september 2017.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag, dat op 28 juli 2016 is gewezen in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1998. De verdachte is in hoger beroep gegaan tegen een vonnis van de rechtbank, waarbij hij werd veroordeeld voor medeplichtigheid aan een woninginbraak. De verdediging heeft in het hoger beroep vraagtekens geplaatst bij de bewijsvoering die door de rechtbank is gepresenteerd. De Hoge Raad heeft op 26 september 2017 uitspraak gedaan in deze cassatiezaak, waarbij het beroep van de verdachte werd verworpen. De Hoge Raad oordeelde dat de argumenten van de verdediging niet voldoende waren om de overtuigingskracht van de bewijsvoering in twijfel te trekken. De Hoge Raad concludeerde dat het Gerechtshof niet onbegrijpelijk heeft geoordeeld en dat de vonnissen voldoende gegevens bevatten voor de motivering van de afwijking van de uitdrukkelijke uitspraak van de rechtbank. De Advocaat-Generaal A.J. Machielse had geconcludeerd tot verwerping van het beroep, en de Hoge Raad volgde deze conclusie. Dit arrest is gewezen door de vice-president en twee raadsheren, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.