Uitspraak
1.Geding in cassatie
3.Slotsom
4.Beslissing
14 februari 2017.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om de verjaring van het recht tot tenuitvoerlegging van een straf die door een buitenlandse rechter is opgelegd. De Hoge Raad heeft op 14 februari 2017 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van een veroordeelde, die in Nederland een gevangenisstraf moest ondergaan naar aanleiding van een Bulgaars vonnis. De Republiek Bulgarije had op 4 september 2008 verzocht om de overdracht van de tenuitvoerlegging van een vonnis van 28 september 1992, waarbij de veroordeelde was veroordeeld tot zeventien jaren en zes maanden gevangenisstraf. De Nederlandse Rechtbank verleende op 22 juni 2016 verlof tot tenuitvoerlegging en legde de veroordeelde een gevangenisstraf op van 826 dagen, waarvan 720 dagen voorwaardelijk.
Tijdens de cassatieprocedure werd aangevoerd dat het recht tot tenuitvoerlegging naar Bulgaars recht was verjaard. De Hoge Raad oordeelde echter dat de verjaring van het recht tot tenuitvoerlegging van de vrijheidsbenemende sanctie naar het recht van de veroordelende staat alleen relevant is tot het moment waarop die sanctie is omgezet naar het recht van de staat van tenuitvoerlegging. Aangezien de Nederlandse verjaringsregels van toepassing zijn, is het recht tot uitvoering van de door de Rechtbank opgelegde straf niet door verjaring vervallen. De Hoge Raad verwierp het beroep en oordeelde dat er geen grond was voor vernietiging van de bestreden uitspraak.