Het Hof heeft de verdachte van het hem onder 2 in de zaak met parketnummer 09-099303-14 tenlastegelegde vrijgesproken en heeft daartoe het volgende overwogen:
"De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep overeenkomstig haar pleitnotities bepleit dat de verdachte onrechtmatig is gefouilleerd en dat de grens van een onderzoek in de zin van artikel 9 lid 2 Opiumwet is overschreden, doordat de verbalisant met zijn hand in de onderbroek van de verdachte is gegaan. Zij meent dat hiermee sprake is geweest van onderzoek aan het lichaam. Bovendien was dit onderzoek niet noodzakelijk en niet proportioneel, aldus de raadsvrouw. De raadsvrouw heeft bepleit dat deze onrechtmatige fouillering dient te leiden tot bewijsuitsluiting en dat de verdachte daarom behoort te worden vrijgesproken van het bij de zaak met parketnummer 09-099303-14 ten laste gelegde. De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat door de opsporingsambtenaar juist zorgvuldig is opgetreden, nu tot twee maal toe aan de verdachte de uitlevering van het voorwerp is gevorderd, maar de verdachte dit weigerde. Volgens de advocaat-generaal is het niet aannemelijk dat de verbalisant bij het vinden van het voorwerp met verdovende middelen het lichaam van de verdachte heeft aangeraakt.
Het hof overweegt daartoe als volgt.
Op grond van het onderhavige dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep kan het navolgende worden vastgesteld.
De verdachte is op 19 augustus 2013 met een ander in een auto staande gehouden, omdat hij zich verdacht zou hebben opgehouden in de buurt van een woning waar drugs worden gebruikt en verhandeld. Toen de verdachte uit de auto stapte, constateerde verbalisant [verbalisant 1] dat er ter hoogte van het scrotum van de verdachte, onder zijn trainingsbroek, een groot rond voorwerp zat. Het was verbalisant [verbalisant 1] ambtshalve bekend dat verdovende middelen onder andere vervoerd worden in de onderbroek naast het scrotum. Verbalisant [verbalisant 2] heeft vervolgens de uitlevering gevorderd van elk verdovend middel dat de verdachte bij zich droeg. De verdachte heeft daarop verklaard dat hij geen verdovende middelen bij zich had, hij heeft zijn zakken leeggemaakt en een stapel bankbiljetten uit zijn zak gehaald. De bankbiljetten waren verdeeld in kleine coupures. Het was de verbalisanten ambtshalve bekend dat kleine coupures veelal gebruikt worden bij het verhandelen van verdovende middelen. Verbalisant [verbalisant 1] heeft daarop aan de verdachte gevraagd of hij hem mocht fouilleren. De verdachte is vervolgens oppervlakkig gefouilleerd, waarna verbalisant [verbalisant 1] met zijn linker wijsvinger een ongebruikelijk voorwerp ter hoogte van de onderkant van het scrotum van de verdachte voelde. Desgevraagd verklaarde de verdachte dat daar niets zat.
Verbalisant [verbalisant 2] heeft daarop aan de verdachte de uitlevering gevorderd van het voorwerp. De verdachte is vervolgens aangehouden, omdat hij niet aan de vordering wilde meewerken en is overgebracht naar het politiebureau. Nadat verbalisant [verbalisant 3] toestemming had gekregen van een hulpofficier van justitie, heeft hij de verdachte in het cellencomplex op grond van de Opiumwet gefouilleerd en in zijn onderbroek meerdere plastic zakjes met bolletjes, poeder en brokjes aangetroffen. Blijkens het door het NFI uitgevoerde onderzoek betroffen de aangetroffen bolletjes, poeder en brokjes heroïne en cocaïne.
Het hof stelt vast dat voorafgaand aan de fouillering toestemming is gevraagd aan de hulpofficier van justitie, terwijl dit op grond van de Opiumwet niet vereist is. Voorts stelt het hof vast dat verbalisant [verbalisant 3] in de onderbroek van de verdachte de verdovende middelen heeft aangetroffen. Het hof leidt hieruit af dat verbalisant [verbalisant 3] de verdovende middelen uit de onderbroek van de verdachte heeft gehaald. Blijkens het proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1522-2013163415-6 d.d. 19 augustus 2013 (dossierpagina 52) is voorafgaand aan dat moment niet nogmaals aan de verdachte verzocht om uitlevering van de verdovende middelen. Evenmin heeft de verbalisant aan de verdachte gevraagd om zijn onderbroek te laten zakken. In plaats daarvan heeft verbalisant - zo moet op basis van het genoemd proces-verbaal worden aangenomen - zelf de verdovende middelen uit de onderbroek van de verdachte gehaald. Op welke wijze dit heeft plaatsgevonden, en of hierbij de grens met een onderzoek aan het lichaam en daarmee de bevoegdheid tot het onderzoek aan de kleding op basis van de Opiumwet is overschreden, valt niet uit het proces-verbaal op te maken. Naar het oordeel van het hof moet er rekening mee worden gehouden dat niet is gehandeld binnen de toegepaste bevoegdheid. Bovendien is hiermee niet voldaan aan de eisen van proportionaliteit. De verbalisant had opnieuw de uitlevering van het voorwerp kunnen vorderen, dan wel de verdachte kunnen sommeren de onderbroek geheel te laten zakken.
Naar het oordeel van het hof leveren voormelde omstandigheden een onrechtmatige fouillering op. Dit betreft een onherstelbaar vormverzuim.
In het licht van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering overweegt het hof met betrekking tot de hieraan te verbinden gevolgen het volgende.
Dit verzuim betreft de toepassing van ingrijpende opsporingshandelingen, waardoor de persoonlijke levenssfeer en lichamelijke integriteit ernstig kunnen worden geschonden. Om die reden acht het hof uitsluiting van het met de fouillering verkregen bewijs noodzakelijk. Er is een belangrijk (strafvorderlijk) voorschrift en rechtsbeginsel in aanzienlijke mate geschonden. Bewijsuitsluiting is noodzakelijk om toekomstige vergelijkbare vormverzuimen die onrechtmatige bewijsgaring tot gevolg hebben te voorkomen en een krachtige stimulans te laten bestaan tot handelen in overeenstemming met de voorgeschreven norm.
Rekening houdend met de factoren genoemd in artikel 359a, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering, namelijk het belang van het geschonden voorschrift, de ernst van het verzuim en het nadeel dat hierdoor is veroorzaakt, en mede gelet op de relatief geringe ernst van het strafbare feit waarvan sprake is en waardoor geen directe slachtoffers zijn getroffen, is bewijsuitsluiting gerechtvaardigd.
Derhalve zullen de bewijsmiddelen die hieruit zijn voortgevloeid - te weten het proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1522-2013163415-21 d.d. 19 augustus 2013 (dossierpagina 54 e.v.), het proces-verbaal van verhoor van de verdachte met nummer PL1522-2013163415-12 d.d. 19 augustus 2013 (dossierpagina 113 e.v.), het proces-verbaal van verhoor van de verdachte met nummer PL1522-2013163415-25 d.d. 20 augustus 2013 (dossierpagina 115 e.v.) en een geschrift, te weten een NFI-rapport betreffende identificatie drugs en precursoren met nummer PL1522-2013163415-11 d.d. 13 september 2013 (dossierpagina 107 e.v.) - niet worden gebezigd voor het bewijs. Er resteert dan onvoldoende bewijs tegen de verdachte om tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde te komen."