Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
19 september 2017.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 september 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft een verdachte die na de uitspraak van de rechtbank heeft aangegeven geen hoger beroep te willen instellen, door te zeggen: “nee, ik vind het wel goed zo”. De advocaat van de verdachte, J.W.E. Luiten, heeft betoogd dat de verdachte niet ondubbelzinnig afstand heeft gedaan van het recht om in hoger beroep te gaan. Het hof heeft echter het standpunt van de raadsman onderzocht en geoordeeld dat de verdachte wel degelijk ondubbelzinnig afstand heeft gedaan van deze bevoegdheid. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling verwezen naar artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, en heeft geconcludeerd dat het middel van cassatie niet kan leiden tot vernietiging van het arrest van het hof. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen, zonder dat verdere motivering noodzakelijk was, aangezien het middel geen rechtsvragen oproept die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Dit arrest is vastgesteld op 29 augustus 2017 en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.