ECLI:NL:HR:2017:2393

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 september 2017
Publicatiedatum
19 september 2017
Zaaknummer
15/04812
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van verdachte in cassatieberoep en handtekening op akte van uitreiking

In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van de verdachte in zijn cassatieberoep. De Hoge Raad heeft op 19 september 2017 uitspraak gedaan in het beroep van de verdachte tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam, dat op 15 september 2015 bij verstek was gewezen. De verdachte was veroordeeld, en het beroep in cassatie was ingesteld op 13 oktober 2015, meer dan veertien dagen na het bestreden arrest. Dit was in strijd met artikel 432, eerste lid aanhef en onder a, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), dat bepaalt dat een cassatieberoep binnen veertien dagen na de uitspraak moet worden ingesteld.

De kern van de zaak was de vraag of de akte van uitreiking van de appeldagvaarding door de verdachte was ondertekend. De verdachte betwistte dat hij degene was die de akte had ondertekend en voerde aan dat de handtekening op de akte niet overeenkwam met de handtekeningen op zijn identiteitsbewijzen. De Hoge Raad oordeelde echter dat de handtekening op de akte van uitreiking niet zodanig afweek van de handtekeningen op de identiteitsbewijzen en andere stukken in het dossier, dat aangenomen kon worden dat het niet de verdachte was die de handtekening had geplaatst.

Gelet op deze bevindingen concludeerde de Hoge Raad dat het cassatieberoep niet tijdig was ingesteld en verklaarde de verdachte niet-ontvankelijk in zijn beroep. Dit arrest benadrukt het belang van de tijdige indiening van cassatieberoepen en de gevolgen van een onjuiste ondertekening van processtukken.

Uitspraak

19 september 2017
Strafkamer
nr. S 15/04812
EC
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 15 september 2015, nummer 23/001703-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft M.A.C. de Bruijn, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd dat de verdachte niet-ontvankelijk zal worden verklaard in zijn cassatieberoep.

2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

2.1.
Voor de beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep is onder meer het volgende van belang:
(i) het bestreden arrest, waarbij de verdachte bij verstek tot straf is veroordeeld, is uitgesproken op 15 september 2015;
(ii) bij de aan de Hoge Raad gezonden stukken bevindt zich een aan het dubbel van de appeldagvaarding gehechte akte van uitreiking, inhoudende dat die appeldagvaarding op 31 juli 2015 aan de verdachte in persoon is uitgereikt; deze akte is onder "Handtekening voor ontvangst" voorzien van een handtekening;
(iii) blijkens de daarvan opgemaakte akte is het beroep in cassatie ingesteld op 13 oktober 2015.
2.2.
In de cassatieschriftuur is aangevoerd dat de verdachte niet degene is aan wie voormelde appeldagvaarding in persoon is uitgereikt en die de akte van uitreiking heeft ondertekend. Daartoe zijn een kopie van een ten name van de verdachte gestelde, op 7 juni 2012 afgegeven, identiteitskaart en een kopie van een ten name van de verdachte gesteld, op 7 juni 2012 afgegeven, paspoort overgelegd.
2.3.
De Hoge Raad is van oordeel dat - anders dan is betoogd - de op voormelde akte van uitreiking geplaatste handtekening niet zodanig afwijkt van de op voornoemde identiteitsbewijzen geplaatste handtekeningen en van de handtekeningen die door de verdachte zijn gezet op, in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 5 vermelde, andere stukken die zich in het dossier bevinden, dat moet worden aangenomen dat het niet de verdachte is die de handtekening op de akte van uitreiking heeft geplaatst.
2.4.
Gelet hierop had het beroep ingevolge art. 432, eerste lid aanhef en onder a, Sv moeten zijn ingesteld binnen veertien dagen na 15 september 2015, de datum waarop het bestreden arrest is uitgesproken. Nu het beroep eerst is ingesteld op 13 oktober 2015, kan de verdachte in dat beroep niet worden ontvangen.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren A.J.A van Dorst en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
19 september 2017.