Uitspraak
wonende te [woonplaats],
wonende te [woonplaats],
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
4.Beslissing
15 september 2017.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 september 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende beroepsaansprakelijkheid van een advocaat. De eiser, vertegenwoordigd door mr. A.E.H. van der Voort Maarschalk, heeft beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 1 maart 2016. De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen van de rechtbank Noord-Nederland en eerdere arresten van het hof die aan deze zaak zijn voorafgegaan. De kern van de zaak betreft de vraag of de motivering van het oordeel van de tuchtrechter voldoende was en of er aan de eisen voor verwijzing naar een schadestaatprocedure is voldaan.
De Hoge Raad oordeelt dat de klachten die in het cassatiemiddel zijn aangevoerd niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel behoeft volgens de Hoge Raad geen nadere motivering, omdat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad verwerpt het beroep en legt de kosten van het geding in cassatie op aan de eiser, die in totaal € 2.596,34 aan kosten moet vergoeden aan de verweerder.
Deze uitspraak benadrukt het belang van een goede motivering door tuchtrechters en de voorwaarden waaronder een advocaat aansprakelijk kan worden gesteld voor beroepsfouten. De uitspraak is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het duidelijkheid biedt over de eisen die aan de motivering van tuchtrechtelijke oordelen worden gesteld.