ECLI:NL:HR:2017:2387

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 september 2017
Publicatiedatum
14 september 2017
Zaaknummer
16/03034
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroepsaansprakelijkheid advocaat en motivering van tuchtrechtelijke oordelen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 september 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende beroepsaansprakelijkheid van een advocaat. De eiser, vertegenwoordigd door mr. A.E.H. van der Voort Maarschalk, heeft beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 1 maart 2016. De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen van de rechtbank Noord-Nederland en eerdere arresten van het hof die aan deze zaak zijn voorafgegaan. De kern van de zaak betreft de vraag of de motivering van het oordeel van de tuchtrechter voldoende was en of er aan de eisen voor verwijzing naar een schadestaatprocedure is voldaan.

De Hoge Raad oordeelt dat de klachten die in het cassatiemiddel zijn aangevoerd niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel behoeft volgens de Hoge Raad geen nadere motivering, omdat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad verwerpt het beroep en legt de kosten van het geding in cassatie op aan de eiser, die in totaal € 2.596,34 aan kosten moet vergoeden aan de verweerder.

Deze uitspraak benadrukt het belang van een goede motivering door tuchtrechters en de voorwaarden waaronder een advocaat aansprakelijk kan worden gesteld voor beroepsfouten. De uitspraak is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het duidelijkheid biedt over de eisen die aan de motivering van tuchtrechtelijke oordelen worden gesteld.

Uitspraak

15 september 2017
Eerste Kamer
16/03034
EV/IF
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. A.E.H. van der Voort Maarschalk,
t e g e n
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. A.H.M. van den Steenhoven.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en [verweerder].

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak C/19/100133 HA ZA 13-211 van de rechtbank Noord-Nederland van 22 januari 2014 en 11 juni 2014;
b. de arresten in de zaak 200.155.866/01 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 4 augustus 2015 en 1 maart 2016.
De arresten van het hof zijn aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof van 1 maart 2016 heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[verweerder] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor [verweerder] toegelicht door zijn advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal G.R.B. van Peursem strekt tot verwerping.
3 Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] begroot op € 396,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, G. Snijders en C.E. du Perron, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
15 september 2017.